Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-08-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:144
Zaaknummer
22-614/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond, deels vanwege een gebrek aan onderbouwing en voor het overige omdat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 augustus 2022 in de zaak 22-614/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 25 juli 2022 met kenmerk R 2022/57, door de raad ontvangen op 25 juli 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder is deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant. In die hoedanigheid is verweerder op 16 november 2021 door mr. S benaderd met de vraag om dekenaal advies. 1.2 Op 17 november 2021 heeft verweerder mr. S van dekenaal advies voorzien. 1.3 Kort daarna heeft verweerder telefonisch contact gehad met klager, naar aanleiding van een e-mail van klager van die dag. De e-mail van klager zag op het feit dat mr. S zich als advocaat van een voormalig cliënte van klager had gesteld in een procedure waarin klager de betreffende ex-cliënte had gedagvaard vanwege het onbetaald laten van een factuur. 1.4 Klager heeft verweerder gevraagd op te treden tegen mr. S. Verweerder heeft daar geen aanleiding toe gezien en heeft dat aan klager kenbaar gemaakt in het telefoongesprek. 1.5 Op 17 november 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over mr. S en over verweerder. 1.6 Bij e-mail van 18 november 2021 heeft een stafjurist van het Ordebureau, namens verweerder, onder meer aan klager geschreven dat verweerder niet gehouden is de inhoud van het overleg met mr. S met klager te bespreken. Verder heeft de stafjurist laten weten dat een klacht over mr. S kan worden ingediend via het webformulier van de Orde en dat een klacht over verweerder kan worden ingediend bij het Hof van Discipline. 1.7 Bij e-mail van 19 november 2021 heeft klager aan verweerder onder meer laten weten dat hoe verweerder handelt als deken echt not done is. Verder vraagt klager wanneer en wat verweerder aan mr. S heeft geadviseerd met betrekking tot zijn bemoeienis in de incassozaak en vraagt hij de klacht tegen mr. S naar een andere deken door te sturen. 1.8 Bij e-mail van 23 november 2021 heeft de stafjurist van het Ordebureau het verzoek om de klacht tegen mr. S via het webformulier in te dienen herhaald en verder geschreven dat de klacht tegen mr. S niet verwezen wordt, omdat alleen de deken in het arrondissement Oost-Brabant bevoegd is de klacht te onderzoeken. 1.9 Bij e-mail van 25 november 2021 heeft klager het Hof van Discipline verzocht zijn klachtzaken tegen mr. S en verweerder te verwijzen naar een ander arrondissement. 1.10 Bij beslissing van 15 december 2021 van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline is de deken in het arrondissement Rotterdam aangewezen voor het onderzoek en de behandeling van klagers klacht.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zich vooringenomen en/of partijdig jegens klager heeft gedragen. Klager stelt dat verweerder niet eens zijn verhaal heeft willen aanhoren, niet heeft willen verifiëren of het verhaal juist was en, na het bekend worden met klagers verhaal, niet heeft willen nagaan of het toch belangenverstrengeling zou opleveren. Ook op klagers per e-mail gestuurde punten volgde geen (re)actie van verweerder. Verweerders handelen was onvoldoende, onzorgvuldig, onprofessioneel en vooringenomen. Verweerder heeft mr. S zijn gang laten gaan, terwijl duidelijk sprake was van beïnvloeding en belangenverstrengeling, wetende dat klager als gevolg daarvan gedupeerd zou raken. Hiermee heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Klager beklaagt zich er verder over dat verweerder in zijn schrijven in reactie op de klacht een onjuiste weergave geeft van het telefoongesprek met klager. Klager noemt meerdere voorbeelden, waaronder dat het onjuist is dat het telefoongesprek door toedoen van klager onaangenaam werd en dat klager verweerder beschuldigde van discriminatie. 2.2 Klager stelt verder dat verweerder heeft nagelaten een onderzoek in te stellen naar elke bij hem ingediende klacht.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt dat hij in zijn dekenale advies aan mr. S heeft aangegeven geen bezwaar te zien in diens optreden voor de ex-cliënte van verweerder. Verweerder heeft vervolgens klager aangehoord en geprobeerd uit te leggen aan klager dat er geen aanleiding was om ‘in te grijpen’ in de kwestie. Dit was echter niet wat klager wilde horen. Klager wilde weten wat verweerder precies met mr. S had besproken, waarop verweerder hem meedeelde dat hij daar, gelet op zijn verplichting tot geheimhouding, geen mededelingen over kon doen. Ook suggereerde klager in het telefoongesprek dat verweerder hem zou discrimineren. Toen klager dit voor de derde of vierde keer suggereerde, heeft verweerder het telefoongesprek beëindigd. Klager heeft daarna nog verschillende e-mails gestuurd, waarop verweerder summier heeft gereageerd. Verweerder heeft in ieder geval per e-mail aan klager kenbaar gemaakt dat hij zelf de klacht tegen mr. S zou afwikkelen omdat hij op dat moment de enige bevoegde deken was, gelet op het feit dat mr. S kantoor houdt in het arrondissement van verweerder. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat op hem geen enkele verplichting rustte de diverse vragen van klager in zijn e-mails aan verweerder te beantwoorden. 3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Oost-Brabant. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. 4.2 De voorzitter overweegt dat klager expliciet heeft aangeven niet te klagen over (de inhoud van) het advies van verweerder aan mr. S, maar over de manier waarop verweerder klager te woord heeft gestaan en over het feit dat verweerder zijn advies aan mr. S naar aanleiding van het gesprek niet heeft heroverwogen. De voorzitter zal dan ook geen oordeel geven over het door verweerder aan mr. S gegeven advies, nog daargelaten dat klager daarbij geen rechtstreeks belang zou hebben, zou hij daar wel over hebben geklaagd. 4.3 De klacht ziet in de kern dus (met name) op de bejegening van verweerder en de manier waarop het contact tussen klager en verweerder is verlopen. Klager en verweerder hebben beiden een versie gegeven van hoe het contact volgens hen verlopen is, zoals hiervoor onder 2 en 3 weergegeven. De voorzitter kan niet vaststellen welke versie de juiste is en wat er in het gesprek door wie is gezegd. Dat betekent dat de klacht in beginsel niet gegrond kan worden verklaard. Klager baseert zijn klacht immers op zijn versie van het gesprek, maar zonder verdere onderbouwing (die ontbreekt) en de uitdrukkelijke betwisting van verweerder, kan niet worden vastgesteld dat het verweten handelen en/of nalaten heeft plaatsgevonden. In zoverre is de klacht daarom kennelijk ongegrond. 4.4 Klager verwijt verweerder verder nog dat hij op diverse door klager gestelde vragen niet inhoudelijk heeft gereageerd. Verweerder heeft dat min of meer erkend, aangezien hij heeft aangegeven dat hij gelet op zijn verplichting tot geheimhouding geen mededelingen kon doen aan klager over wat hij met mr. S besproken had. Verweerder heeft terecht gesteld dat hij niet gehouden is om openheid te geven jegens een derde-advocaat van wat er in een adviesgesprek met een andere advocaat is besproken. Dit geldt ook als de in het adviesgesprek besproken kwestie in enigerlei verband staat met een belang aan de zijde van die derde-advocaat. Ook in zoverre is de klacht kennelijk ongegrond. 4.5 Klager heeft nog opgemerkt dat verweerder heeft nagelaten een onderzoek in te stellen naar elke bij hem ingediende klacht. Op welke klacht klager daarbij doelt, is de voorzitter onduidelijk. Voor zover klager heeft bedoeld dat verweerder heeft nagelaten zijn klacht tegen mr. S te onderzoeken, geldt dat klager die klacht op 17 november 2021 per e-mail heeft ingediend, waarna hem tweemaal is verzocht de klacht via een webformulier in te dienen. Dat heeft klager niet gedaan, maar in plaats daarvan heeft hij op 25 november 2021 het Hof van Discipline benaderd met de klacht. Naar het oordeel van de voorzitter kan verweerder niet het verwijt worden gemaakt dat hij heeft nagelaten een onderzoek in te stellen naar die klacht. Ook dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond. 4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022.