Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-09-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:132
Zaaknummer
22-636/DB/LI
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft op verzoek van klager de klacht van 11 juni 2021 over een beroepsfout en de mogelijk daaruit voor klager voortvloeiende schade op 29 juli 2021 bij zijn beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar gemeld. Het valt die advocaat daarom niet aan te rekenen dat hij de aansprakelijkstelling van 31 maart 2022, waarbij klager verweerder (opnieuw) aansprakelijk stelde voor de door klager als gevolg van de beroepsfout van verweerder (door de verkeerde partij te dagvaarden) geleden schade, niet opnieuw heeft aangemeld bij zijn verzekeraar.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 6 september 2022
in de zaak 22-636/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 5 augustus 2022 met kenmerk K22-047, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de email van klager van 18 augustus 2022, met bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure tegen L Klager heeft zich op 11 juni 2021 met een klacht tot verweerder gewend. Verweerder heeft de klacht op 29 juli 2021 aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld.
1.2 Klager heeft per email van 14 december 2021 aan verweerder verzocht hem te berichten, of, en zo ja , wanneer hij de klacht van klager van 11 juni 2021 bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar had gemeld. Verweerder antwoordde per e-mail van 15 december 2021 als volgt: “Ik neem aan dat u uw aansprakelijkstelling bedoelt (ipv uw klacht (welke niet in aanmerking komt voor doormelding aan een verzekeraar))? Deze wees en wijs ik van de hand zoals u weet maar heb ik (op uw verzoek) wel aangemeld bij onze BAV (AON): dat was op 29 juli 2021.” Klager reageerde hierop als volgt: “In reactie op uw bericht het volgende: ik heb geen aansprakelijkstelling gezonden, dus kunt u deze ook niet van de hand wijzen. Ik heb u ook nimmer verzocht deze te melden bij uw BAV! In tegenstelling tot hetgeen u beweert is het we degelijk zo dat een klacht in aanmerking komt voor doormelding aan uw BAB, u bent het zelfs verplicht.!”
1.3 Klager heeft verweerder bij brief van 31 maart 2022 aansprakelijk gesteld. Klager schreef onder meer het volgende : “U heeft in de procedure in eerste aanleg, tegen ABNAMRO en L(…..), bij de Rechtbank Amsterdam, de verkeerde L(…..) vennootschap van de handelende partij gedagvaard. Dit is een beroepsfout. Het had op uw weg gelegen , om actie te ondernemen en alsnog de juiste partij te dagvaarden, middels een herstelexploot dagvaarding. (…..) Bij deze stel ik u, aansprakelijk voor de schade, die L(…..) heeft aangericht.”
1.4 Verweerder heeft niet gereageerd op de aansprakelijkstelling van 31 maart 2022. Klager heeft verweerder op 10 mei 2022 gerappelleerd.
1.5 Klager heeft op 28 april 2022, aangevuld op 14 mei 2022, een klacht over verweerder bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
verweerder heeft nagelaten de aansprakelijkstelling van 31 maart 2022 terstond bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Vast staat dat verweerder niet heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling van klager van 31 maart 2022. Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij niet op de brief van 31 maart 2022 heeft gereageerd, omdat hij per e-mail van 15 december 2021 reeds aan klager had bericht dat hij de eerdere aansprakelijkstelling van klager van 11 juni 2021 op 29 juli 2021 aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar had gemeld en dat hij zich niet gehouden achtte keer op keer op aansprakelijkstellingen te reageren.
4.2 Het is de voorzitter ambtshalve bekend dat klager op 6 juli 2021, aangevuld op 2 september 2021 en op 15 december 2021 bij de deken klachten heeft ingediend over verweerder. De deken heeft voormelde klachten doorgezonden aan de raad, waarna de raad de klachten onder de nummers 22-100/DB/LI respectievelijk 22-200/DB/LI in behandeling heeft genomen. De raad heeft op 5 september 2022 in beide klachtzaken beslist.
4.3 De klacht in klachtzaak 22-200/DB/LI luidde als volgt : “Verweerder heeft de klacht van klager van 11 juni 2021 niet terstond bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld.” De raad heeft bij de beoordeling van deze klacht het volgende overwogen:
“De raad begrijpt uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting door klager is verklaard dat klager zich op 11 juni 2021 met een klacht tot verweerder heeft gewend. Klager noch verweerder hebben een afschrift van deze klacht aan de raad overgelegd. De raad kan daarom niet beoordelen of verweerder uit die klacht de conclusie heeft moeten trekken dat sprake was van een beroepsfout waaruit schade voor klager kon voortvloeien. Van een concrete aansprakelijkstelling was, zoals ook blijkt uit de -door klager bij zijn repliek dd. 25 januari 2022 overgelegde email van klager aan verweerder van 15 december 2021, in iedere geval geen sprake. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het hem na ontvangst van de klacht op 11 juni 2021 niet direct duidelijk was of er al dan niet sprake was van een claim en op welke schade klager doelde.
Daargelaten de vraag of verweerder gehouden was de klacht van klager van 11 juni 2021 bij zijn verzekeraar te melden, welke vraag de raad gelet op de overwegingen onder 5.7 niet kan beantwoorden, begrijpt de raad uit de overgelegde stukken en de verklaring van klager ter zitting dat verweerder in ieder geval op 29 juli 2021 bij zijn verzekeraar melding heeft gemaakt van de door klager op 11 juni 2021 over hem ingediende klacht. Naar het oordeel van de raad is onder bovenvermelde omstandigheden de periode tussen 11 juni en 29 juli 2021 niet dusdanig lang dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken. De raad zal deze klacht daarom ongegrond verklaren.”
Uit voormelde overwegingen van de raad volgt dat het voor verweerder niet direct na ontvangst van de klacht van 11 juni 2021 duidelijk was of de klacht tevens een aansprakelijkstelling inhield die aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld diende te worden. Ingevolge het verzoek van klager heeft verweerder de klacht van 11 juni 2021 op 29 juli 2021 bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld.
4.4 De klacht van 11 juni 2021 had, evenals de aansprakelijkstelling van 31 maart 2022 betrekking op de door klager vermeende beroepsfout van verweerder, te weten het dagvaarden van de verkeerde partij. Klager heeft na zijn klacht op 11 juni 2021 hierover, zich op 31 maart 2022 opnieuw tot verweerder gewend met een aansprakelijkstelling voor de als gevolg van die beroepsfout door hem geleden schade.
4.5 Klager heeft zich enerzijds in klachtzaak 22-200/DB/LI erover beklaagd dat verweerder de klacht van 11 juni 2021 niet terstond bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld en anderzijds schreef hij per e-mail van 15 december 2021 aan verweerder dat hij geen aansprakelijkstelling aan verweerder had gezonden. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager zelf verwarring in het leven geroepen door enerzijds een klacht over verweerder in te dienen en anderzijds melding hiervan bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te verlangen. Een advocaat is immers wel gehouden om een aansprakelijkstelling terstond bij zijn beroepsaansprakelijkstelling te melden, maar dit geldt, anders dan klager veronderstelt, niet voor een over een advocaat ingediende klacht. Omdat klager er op stond dat verweerder bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar melding maakte van de klacht over de vermeende beroepsfout van verweerder, heeft verweerder mogen begrijpen dat klager hem voor de als gevolg daarvan door klager geleden schade aansprakelijk hield. Nu verweerder op verzoek van klager de klacht over de beroepsfout en de mogelijk daaruit voor klager voortvloeiende schade op 29 juli 2021 bij zij beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar heeft gemeld, valt het verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij de aansprakelijkstelling van 31 maart 2022, waarbij klager verweerder (opnieuw) aansprakelijk stelde voor de door klager als gevolg van de beroepsfout van verweerder (door de verkeerde partij te dagvaarden) geleden schade, niet opnieuw heeft aangemeld bij zijn verzekeraar.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 september 2022