Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-08-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:175
Zaaknummer
22-573/A/NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond. Klaagster heeft haar klacht tegenover het verweer van verweerder niet onderbouwd.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 29 augustus 2022 in de zaak 22-573/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 14 juli 2022 met kenmerk re/ss/1886044, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster aan de raad van 9 augustus 2022.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 De woning van klaagster (hierna: de woning) is in november 2018 executoriaal geveild door de hypotheekhouder. Muurvast Beheer & Beleggingsmaatschappij B.V. (hierna: Muurvast) heeft de woning gekocht. De woning is gedwongen ontruimd. Voor de kosten van de ontruiming heeft verweerder namens Muurvast de voorzieningenrechter verlof gevraagd om conservatoir beslag te leggen onder de notaris die een deel van de veilingopbrengst onder zich had. Dat verlof is op 29 april 2019 verleend, waarna er beslag is gelegd. 1.2 Bij vonnis in kort geding van 29 mei 2019 zijn de ontruimings- en beslagkosten aan Muurvast toegewezen. Bij het leggen van het beslag en het kort geding is verweerder niet betrokken geweest. 1.3 Op 18 juni 2019 heeft klaagster een procedure aanhangig gemaakt tegen de notaris, twee gerechtsdeurwaarders, Muurvast, de Volksbank N.V. en Hypocasso B.V. In die procedure heeft verweerder Muurvast en de gerechtsdeurwaarders bijgestaan. De rechtbank heeft de vorderingen van klaagster bij vonnis van 6 mei 2020 afgewezen. 1.4 Op 13 april 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.5 Klaagster heeft eerder, op 7 mei 2019, bij de deken een klacht ingediend over verweerder. In die klacht klaagde klaagster erover dat verweerder zich heeft bediend van onjuiste feiten bij het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag. Bij beslissing van 4 november 2019 heeft de voorzitter van deze raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 9 maart 2020 heeft de raad het hiertegen door klaagster ingestelde verzet ongegrond verklaard.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft gelogen over de hoedanigheid van klaagster en Muurvast. b) Verweerder heeft niet gereageerd noch informatie verstrekt over zijn betrokkenheid bij de ‘nepexecutieverkoop’. c) Verweerder heeft geld van klaagster onder zich en wil geen rekening en verantwoording afleggen. d) Verweerder probeert zich ten koste van klaagster te verrijken.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdeel a) 4.2 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij heeft gelogen over de hoedanigheid van klaagster en Muurvast. 4.3 Verweerder voert aan dat uit de klacht niet blijkt waarover hij gelogen zou hebben. Voor zover klaagster bedoelt dat Muurvast niet de koper van de woning was, is dat onjuist. Muurvast was de koper. Dit blijkt onder meer uit de bij klaagster bekende akte van gunning. Muurvast heeft de woning in november 2019 doorverkocht aan derden, aldus verweerder. 4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of dit klachtonderdeel ontvankelijk is gelet op het ne bis in idem-beginsel dat ook in het tuchtrecht geldt en dit klachtonderdeel betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als de eerdere klacht van klaagster waarover reeds onherroepelijk is geoordeeld, heeft klaagster tegenover het verweer van verweerder niet onderbouwd dat verweerder gelogen heeft over de hoedanigheid van klaagster en/of Muurvast. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) 4.5 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij niet heeft gereageerd en haar geen informatie heeft verstrekt over zijn betrokkenheid bij de ‘nepexecutieverkoop’ van de woning. 4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Daargelaten dat verweerder heeft betwist dat hij betrokken is geweest bij de executieveiling van de woning van klaagster en daarvoor ook geen aanwijzingen zijn, heeft klaagster de termijn om hierover te klagen overschreden. De woning van klaagster is immers in november 2018 executoriaal geveild en de klaagster heeft op 13 april 2022 een klacht ingediend. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, is niet gebleken. Klachtonderdeel b) is in zoverre niet-ontvankelijk. 4.7 Voor zover dit klachtonderdeel ook ziet op een akte van levering of een akte van verdeling van 19 november 2019 geldt dat klaagster, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet heeft onderbouwd dat verweerder op enige manier betrokken is geweest bij die akte. Klachtonderdeel b) is voor het overige dan ook kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c) 4.8 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij geld van klaagster onder zich heeft en geen rekening en verantwoording wil afleggen. Volgens klaagster zijn er vanaf een tussenrekening bij Volksbank NV grote bedragen overgemaakt naar rekeningen van notarissen en advocaten die bij de akte van verdeling betrokken waren. Verweerder heeft zonder enige grondslag geld van klaagster onder zich en moet derhalve rekening en verantwoording afleggen, aldus klaagster. 4.9 Verweerder betwist dat hij gelden heeft ontvangen in het kader van de veiling of het beslag. De veilingopbrengst is aan de notaris betaald en de gerechtsdeurwaarder heeft een afdracht van de notaris op grond van het (conservatoire) derdenbeslag ontvangen. Verweerder heeft geen gelden die aan klaagster toebehoorden onder zich gehad en hij was daarom niet gehouden om rekening en verantwoording af te leggen, aldus verweerder. 4.10 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of dit klachtonderdeel ontvankelijk is gelet op het ne bis in idem-beginsel dat ook in het tuchtrecht geldt en dit klachtonderdeel betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als de eerdere klacht van klaagster waarover reeds onherroepelijk is geoordeeld, heeft klaagster, tegenover het verweer van verweerder, niet onderbouwd dat verweerder gelden van haar onder zich heeft waarover hij rekening en verantwoording dient af te leggen. Klachtonderdeel c) is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) 4.11 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij zich ten koste van klaagster probeert te verrijken. Klaagster gaat ervan uit dat verweerder zelf en namens zijn cliënten “een graai in de pot heeft gedaan” met als doel zichzelf te verrijken ten koste van klaagster. 4.12 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of dit klachtonderdeel ontvankelijk is gelet op het ne bis in idem-beginsel dat ook in het tuchtrecht geldt en dit klachtonderdeel betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als de eerdere klacht van klaagster waarover reeds onherroepelijk is geoordeeld, heeft klaagster, tegenover de betwisting ervan door verweerder op geen enkele manier onderbouwd dat verweerder zich ten koste van klaagster probeert te verrijken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. 4.13 In repliek klaagt klaagster erover dat verweerder achter haar rug om en dus volstrekt onbevoegd in verschillende procedures is opgetreden namens haar kantoor en tevens toestemming heeft verleend bij het passeren van verschillende akten ten nadele van haar kantoor. Klaagster heeft dit echter op geen enkele manier feitelijk onderbouwd.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, deels niet-ontvankelijk; - de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 augustus 2022