Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-08-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:129
Zaaknummer
22-361/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond. Onvoldoende aangetoond door klager.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 augustus 2022 in de zaak 22-361/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 12 april 2022 met kenmerk K13 2021 ia/nm, door de raad ontvangen op 12 april 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlage van klager van 27 mei 2022.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2020 is de echtscheiding tussen klager en zijn vrouw (hierna: de vrouw) uitgesproken en is er een beslissing genomen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en partneralimentatie. 1.2 Klager heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. 1.3 Op 8 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling bij het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. Bij de behandeling was de vrouw aanwezig, bijgestaan door verweerster. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling maakt onderdeel uit van het klachtdossier. 1.4 Op 21 april 2021 heeft het gerechtshof Den Haag beschikking gewezen. In de beschikking is bij de naam van de advocaat van de vrouw de naam van mr R vermeld, waarbij staat aangegeven dat de vrouw aanwezig was, bijgestaan door verweerster, kantoorgenoot van mr. R. In de beschikking is onder meer opgenomen: “Het hof: (…) bepaalt dat partijen ieder recht hebben op een bedrag van € 83.000,- met betrekking tot de opbrengst van het aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning; veroordeelt de man uit hoofde van de verdeling en verrekening van de waarde van de garage aan de vrouw te betalen een bedrag van € 7.500,-; veroordeelt de man uit hoofde van de verrekening van de waarde van de auto’s aan de vrouw te betalen een bedrag van € 6.500,-; bepaalt dat de banksaldi tot een bedrag van € 21.275,- tot het te verrekenen vermogen behoren” De beschikking maakt onderdeel uit van het klachtdossier. Er is geen cassatie ingesteld. 1.5 Op 23 april 2021 heeft de vrouw de beschikking van het gerechtshof per e-mail aan de notaris gestuurd en verzocht over te gaan tot verdeling. 1.6 Op 24 juni 2021 heeft verweerster aan klagers advocaat onder meer het volgende geschreven: “Hetgeen uw cliënt moet betalen is duidelijk en daarover hoeven wij niet te corresponderen. (…) Uit de verkoop van de woning ontvangt cliënte de navolgende bedragen: Woning € 83.000 Garage € 7.500,- Waarde auto’s € 6.500,- Helft van de banksaldi € 10.637,50 € 107.637,50 Ik zal de notaris de opdracht geven dit bedrag, conform de beschikking van het hof, aan cliënte uit te keren.” 1.7 Klagers advocaat heeft op 25 juni 2021 gereageerd en onder meer geschreven: “Uw berekening is volkomen onjuist. En het staat u niet vrij om opdracht te geven aan de notaris dit bedrag over te maken. De gelden van de bankrekeningen staan immers niet onder de notaris. En een behoorlijk deel van die gelden van de bankrekeningen zijn al in het bezit van uw cliënte.” 1.8 Op 8 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 1.9 Bij brief van 19 juli 2021 heeft klagers advocaat de notaris verzocht om uitbetaling van het depot. In de brief is een berekening van het uit te keren depotbedrag opgenomen. 1.10 Op enig moment (daarna) heeft verweerster, namens haar cliënte, executoriaal beslag gelegd onder de notaris.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 1) Verweerster heeft gesteld dat klager beschikt over een bedrag van € 60.000,-; 2) Verweerster heeft gesteld dat haar cliënte geen betaalbare huurwoning kon vinden, terwijl zij was ingeschreven bij een woningbouwvereniging; 3) Verweerster heeft gesteld dat haar cliënte een kamer huurt van € 555,- bij een vriendin; 4) Verweerster heeft een onvolledig uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd; 5) Verweerster heeft gesteld dat klager eigenaar is van een oude auto; 6) Verweerster heeft gesteld dat klager sinds 1982 80-100% niet arbeidsongeschikt zou zijn; 7) Verweerster heeft gesteld dat klager een dief en een belastingontduiker is en heeft zich daarmee op onnodige grievende wijze over klager uitgelaten; 8) Verweerster heeft voorkomen dat klager een eerlijk proces heeft gekregen; 9) Verweerster heeft na het overlijden van een dierbare van klagers advocaat geen uitstel verleend in de lopende procedure; 10) Verweerster heeft op onjuiste gronden het LBIO ingeschakeld en deze onjuiste en onvolledige informatie verstrekt; 11) Verweerster heeft zich meermalen onbeschoft, onbehoorlijk, respectloos en oncollegiaal jegens klager en zijn advocaat uitgelaten; 12) Verweerster heeft misleidende uitspraken gedaan over de bankrekeningen van partijen; 13) Verweerster heeft willens en wetens een onjuiste eindafrekening opgesteld en zonder rechtsgrond de uitbetaling van het aan klager verschuldigde bedrag tegengehouden; 14) Verweerster heeft op onjuiste gronden de uitbetaling van het erfdeel van de grootmoeder aan klagers zoon en dochter tegengehouden. 15) Verweerster draagt de volle verantwoordelijkheid voor de onjuiste vermelding van de naam van mr. R op de processtukken. 16) Verweersters optreden voor en tijdens de zitting op 8 januari 2021 is onnodig grievend geweest; verweerster heeft niet gegroet en klagers zeer ervaren advocaat werd uitgemaakt voor een ‘s…..]” die zijn werk niet zou hebben gedaan. 17) Verweerster heeft ongeoorloofd en/of onrechtmatig executoriaal beslag gelegd op het depot onder de notaris. Klager was immers bereid om tot uitbetaling over te gaan en had dit via zijn advocaat ook al laten weten. 2.2 Klager stelt voor tienduizenden euro’s te zijn benadeeld en is van mening dat een schadevergoeding voor materiële en immateriële schade op zijn plaats zou zijn, te betalen aan het studiefonds van klagers zoon.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. 4.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen. Klachtonderdelen 1 tot en met 6, 8, 10, 12 tot en met 14 en 17 4.3 Nu al deze klachtonderdelen betrekking hebben op de standpunten en stellingen van verweerster in de echtscheidingsprocedure, zal de voorzitter deze onderdelen gezamenlijk behandelen. 4.4 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster in de echtscheidingsprocedure onjuiste en/of misleidende uitspraken heeft gedaan. Klager heeft dat niet aannemelijk gemaakt. Dat klager het niet eens is met wat verweerster heeft gesteld, maakt evenmin dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerster was de advocaat van klagers (ex-)vrouw en behartigde dus haar belangen in de echtscheidingsprocedure. Dat dat niet (altijd) klagers belangen zijn, is daarmee een gegeven. Klager en zijn advocaat hebben de gelegenheid om in de echtscheidingsprocedure verweersters stellingen te betwisten en te weerleggen. Het oordeel over de stellingen van partijen is vervolgens aan de rechter. De tuchtrechter heeft daarin geen taak. Overigens heeft de rechtbank, en later het gerechtshof, in de echtscheidingsprocedure ook daadwerkelijk een oordeel geveld over de stellingen van partijen. De voorzitter merkt op dat tegen de beschikking van het gerechtshof door klager geen cassatie is ingesteld. 4.5 Het is de voorzitter voorts niet gebleken dat klager door toedoen van verweerster geen eerlijk proces heeft gekregen. Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit dit blijkt en ook op basis van de overgelegde stukken kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster iets heeft gedaan of nagelaten op grond waarvan klager geen eerlijk proces heeft gehad. 4.6 Dat verweerster ervoor heeft gekozen om klager een executoriaal beslag op het depot bij de notaris aan te zeggen is tot slot evenmin ongeoorloofd en valt onder de vrijheid die haar toekomt in de belangenbehartiging van haar cliënte. Een en ander tevens in het licht bezien van de hieraan voorafgaande e-mailwisseling tussen verweerster en de advocaat van klager, waaruit naar voren komt dat de advocaat van klager bericht dat hij weliswaar tot uitbetaling van het depot bij de notaris zal overgaan, maar dat er eerst nog een herberekening van de gelden moet plaatsvinden omdat het gerechtshof te kort door de bocht zou zijn geweest. 4.7 De voorzitter zal deze klachtonderdelen daarom kennelijk ongegrond verklaren. Klachtonderdelen 7, 11 en 16 4.8 Nu al deze klachtonderdelen in de kern zien op het verwijt dat verweerster zich onnodig grievend heeft uitgelaten, zal de voorzitter deze onderdelen gezamenlijk behandelen. 4.9 Voor zover klager klaagt over verweersters handelen ten opzichte van zijn advocaat geldt dat klager hierbij geen rechtstreeks belang heeft. In zoverre zal de voorzitter de klachtonderdelen 11 en 16 kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. 4.10 Voor het overige geldt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Klager dient in dit geval aan te tonen dat verweerster zich onnodig grievend over hem heeft uitgelaten. Uit de overgelegde stukken blijkt niet van onnodig grievende uitlatingen van verweerster. De voorzitter zal deze klachtonderdelen daarom voor het overige kennelijk ongegrond verklaren. Klachtonderdeel 9 4.11 De voorzitter stelt voorop dat uit de overgelegde stukken de juistheid van klagers stellingen op dit punt niet blijkt, nog daargelaten dat het verweerster in beginsel vrij staat om in het belang van haar cliënt geen uitstel te verlenen. Dat verweerster op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld, is de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel 15 4.12 Vast staat dat zowel in het proces-verbaal als in de beschikking van het gerechtshof mr. R als advocaat van de vrouw vermeld staat, terwijl verweerster feitelijk optrad als advocaat van de vrouw. Het is de voorzitter onduidelijk waarom mr. R, kantoorgenoot van verweerster, als advocaat op deze stukken vermeld staat. Echter, gesteld noch gebleken is dat klager hierdoor in zijn belangen is geschaad. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Schadevergoeding 4.13 Reeds op de grond dat de klacht in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is zal het verzoek tot vergoeding van schade worden afgewezen, nog daargelaten dat de mogelijkheden tot toewijzing van schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - de klachtonderdelen 11 en 16 kennelijk niet-ontvankelijk zoals overwogen in 4.10 en voor het overige kennelijk ongegrond; - de klachtonderdelen 1 tot en met 10, 12 tot en met 15 en 17 kennelijk ongegrond; steeds met toepassing van artikel 46j Advocatenwet.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022.