Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-02-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:177

Zaaknummer

21-843/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 februari 2022 in de zaak 21-843/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 15 oktober 2021 met kenmerk 1297155, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft klager (vanaf begin 2013) in verschillende procedures bijgestaan, onder andere in een geschil met een gemeente over de verkoop en levering van een onroerende zaak. Dit geschil is ontaard in een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht en in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem. De vorderingen van klager zijn in beide instanties afgewezen. 1.2 Namens klager heeft zijn advocaat verweerder in 2019 aansprakelijk gesteld voor een beroepsfout. 1.3 Klager en de beroepsverzekeraar van verweerder hebben geen overeenstemming bereikt over het bestaan van de aansprakelijkheid en de gestelde schade. 1.4 In 2020 heeft klager verweerder gedagvaard bij de rechtbank. Door klager is een bedrag aan misgelopen boetes en terugbetaling van gefactureerde kosten rechtsbijstand gevorderd. Door klager is gesteld dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt door in een ingebrekestelling aan de gemeente van februari 2013 te verzuimen om een termijn van acht dagen te vermelden, zoals voorgeschreven in de koopovereenkomst. 1.5 Namens verweerder is ter rolle van de rechtbank van 29 april 2020 een conclusie van antwoord ingediend. 1.6 De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Tussen partijen is geen overeenstemming bereikt en de rechtbank is om vonnis gevraagd. 1.7 Per e-mail van 18 november 2020 heeft de advocaat van klager verweerder opnieuw aansprakelijk gesteld voor een beroepsfout die verweerder in de periode van 21 december 2012 tot 15 oktober 2013 zou hebben gemaakt. 1.8 De rechtbank heeft op 23 december 2020 vonnis gewezen en de vordering van klager afgewezen. Klager heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 1.9 Op 9 december 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) In de namens verweerder ingediende conclusie van antwoord, genomen ter rolle van 29 april 2020, heeft verweerder absolute onwaarheden (over of jegens klager) verkondigd. b) Verweerder heeft klager niet gewezen op een mogelijke verjaringstermijn van een vordering op zijn toenmalige advocaat mr. Van D.

3 VERWEER Klachtonderdeel a) 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd. Van het verkondigen van “absolute onwaarheden” is geen sprake is geweest. Bovendien gaat om het voeren van verweer in een procedure bij de civiele rechter waarin klager door een advocaat is bijgestaan en alle gelegenheid heeft gehad om op de door verweerder gevoerde verweren en ingenomen stellingen te reageren. Het is niet aan de tuchtrechter om over civielrechtelijke standpunten te oordelen.Klachtonderdeel b) 3.2 Al geruime tijd wordt klager in verband met de aansprakelijkstelling naar aanleiding van de gestelde beroepsfout bijgestaan door een advocaat. Ervan uitgaande dat klager een vordering op mr. Van D. heeft, mag er ook van worden uitgegaan dat de advocaat van klager de verjaringstermijn van die vordering bewaakt.

4 BEOORDELING Klachtonderdeel a) 4.1 Verweerder was de advocaat van klager. Klager is van mening dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt. Nadat klager en de beroepsverzekeraar van verweerder geen overeenstemming hadden bereikt over de aansprakelijkheid, is klager een beroepsaansprakelijkheidsprocedure gestart tegen verweerder en klagers andere voormalige advocaat. Dit klachtonderdeel ziet niet op de gestelde beroepsfout, maar op wat verweerder ten verwere heeft aangevoerd in deze beroepsaansprakelijkheidsprocedure. De voorzitter is van oordeel dat een advocaat als gedaagde partij in een beroepsaansprakelijkheidszaak alle ruimte dient te hebben om verweer te voeren. Het is niet aan de tuchtrechter om over het door verweerder in deze procedure ingenomen standpunt te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Gezien het processtuk waarnaar door klager wordt verwezen, is daarvan geen sprake. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal worden verklaard.Klachtonderdeel b) 4.2 Klager verwijt verweerder dat hij hem niet heeft gewezen op de mogelijke verjaringstermijn van een vordering op zijn toenmalige advocaat. De voorzitter is van oordeel dat uit de stukken niet is gebleken dat de genoemde vordering is verjaard. Voor zover deze vordering is verjaard, is bovendien niet gebleken dat de verjaringstermijn is verstreken op het moment dat klager werd bijgestaan door verweerder. Dat betekent dat niet vast is komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.

Griffier                                                      Voorzitter Verzonden d.d. 14 februari 2022