Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-08-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:165

Zaaknummer

22-540/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder klager onder druk heeft gezet om te schikken of anderszins in strijd met de kernwaarden van de advocatuur heeft gehandeld.

Uitspraak

 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  15 augustus 2022 in de zaak 22-540/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

    verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 5 juli 2022 met kenmerk 1487347/EJH/FS/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 18 juli 2022.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    De cliënten van verweerder hebben een geschil met klager over een overeenkomst die zij via hem zijn aangegaan met SAD Administraties B.V. (t.h.o.d.n. Dutch Accounting House, hierna: SAD) over hun verblijfsvergunning als kennismigrant die door de IND is ingetrokken.  1.2    Bij e-mail van 21 september 2020 heeft een medewerker van het kantoor van verweerder (hierna: de heer V) klager onder meer meegedeeld dat vier cliënten in totaal € 130.000,- aan SAD zouden hebben betaald voor het verkrijgen en het behoud van verblijfsvergunningen en aansluitend daarop voor paspoorten en dat zij dit bedrag van SAD terugvorderen. 1.3    Bij e-mail van 25 september 2020 heeft klager de vordering van de cliënten betwist en onder meer gesteld dat de cliënten geen overeenkomst met SAD zijn aangegaan, maar met H B.V. De heer V heeft klager bij e-mail van dezelfde dag meegedeeld dat hij uiterlijk op 28 september 2020 een bevestiging wenst te ontvangen dat SAD of klager de vordering zal voldoen, bij gebreke waarvan hij genoodzaakt is rechtsmaatregelen te nemen. Op 28 september 2020 heeft klager een nadere inhoudelijke reactie aan de heer V gestuurd.  1.4    Op 9 oktober 2020 heeft verweerder – na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter – namens de vier cliënten conservatoir beslag doen leggen op de bankrekening van SAD. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van ruim € 338.000,-.  1.5    Bij e-mail van 14 oktober 2020 heeft klager de heer V onder meer geschreven: “Ik ben namens [H B.V.] bereid, ondanks dat uw lanten (…) geen ‘alternatief’ hebben geaccepteerd, om op basis an niet uitgevoerde overeengekomen werkzaamheden en of betalingen van eges aan het IND, uw cliënten financieel te compenseren. (…) Op asis van hierboven genoemde opstelling ben ik, louter uit coulance en egen finale kwijting, bereid een bedrag van € 10.000- per liënt te betalen. (…) Ik hoop dat mijn voorstel overeenkomst et de verwachtingen van uw cliënten.”  1.6    Op 16 oktober 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder op het kantoor van verweerder. Verweerder heeft toen namens vijf cliënten een vaststellingsovereenkomst met klager en SAD gesloten, uit hoofde waarvan klager en SAD een totaalbedrag van € 140.000,- aan de vijf cliënten van verweerder hebben overgemaakt.  1.7    Bij brief aan verweerder van 14 juli 2021 heeft de advocaat van klager en SAD de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen wegens bedrog dan wel dwaling en verweerder hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade van klager en SAD. 1.8    Op 14 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarden van de advocatuur door de wijze waarop hij klager een vaststellingsovereenkomst heeft laten ondertekenen en door deze overeenkomst, in strijd met de beloofde vertrouwelijkheid, als productie in te brengen in diverse procedures. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2    De voorzitter gaat uit van de klachtomschrijving in de aanbiedingsbrief van de deken, nu klager niet heeft gereageerd op het verzoek van de deken om te laten weten of die klachtomschrijving juist is. Wat klager in zijn repliek heeft geschreven over de inhoud van het door verweerder ingediende beslagrekest, zal zij daarom buiten beschouwing laten. 4.3    Klager verwijt verweerder dat hij de kernwaarden van de advocatuur heeft geschonden met de wijze waarop hij klager een vaststellingsovereenkomst heeft laten tekenen en door de vaststellingsovereenkomst, in strijd met  de beloofde vertrouwelijkheid, als productie in te brengen in diverse procedures. Volgens klager is er sprake van bedrog dan wel dwaling omdat verweerder klager tijdens de bespreking op 16 oktober 2020 opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven met als doel hem zover te krijgen om een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen namens SAD. Verweerder heeft klager ten onrechte gemeld dat de overeenkomsten die de vier cliënten met H B.V. hebben gesloten niet rechtsgeldig zouden zijn en dat SAD daarvoor volledig aansprakelijk zou zijn en dat de cliënten geen kennismigranten zijn en SAD verantwoordelijk is voor het niet verkrijgen en/of behouden van hun verblijfsvergunningen en/of Nederlandse paspoorten. Verweerder heeft bovendien verzwegen dat één van zijn cliënten staat ingeschreven op het adres van de heer V, waardoor verweerder een persoonlijk belang heeft bij de zaak. Verweerder heeft klager tijdens de bespreking voorts op een autoritaire en dwingende wijze de les gelezen en hem daarbij overladen met een stortvloed aan wet- en regelgeving die zogenaamd van toepassing zou zijn. Klager heeft die informatie niet op juistheid kunnen controleren en vreesde vooral voor de gevolgen va het gelegde beslag op de banktegoeden van SAD en de enorme tijdsdruk die daarbij speelde. Klager was door verweerders handelwijze niet meer in staat om de controle te houden en heeft voor een volstrekt onrealistische bedrag namens SAD een vaststellingsovereenkomst getekend. In die overeenkomst heeft verweerder een niet eerder genoemde vijfde cliënt opgenomen en bij het voorleggen van de vaststellingsovereenkomst heeft verweerder klager expliciet duidelijk gemaakt dat hij op de hoogte is van het privéadres van klager, hetgeen klager als intimiderend en bedreigend heeft ervaren, aldus – nog steeds –  klager.  4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat klager de heer V op 14 oktober 2020 per e-mail heeft meegedeeld dat hij bereid is om namens H B.V. een regeling met vier cliënten van verweerder te treffen en hen € 10.000,- per persoon te betalen, dit nadat verweerder namens zijn cliënten beslag had laten leggen op de bankrekening van SAD. Er heeft vervolgens op 16 oktober 2020 een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. In dat gesprek heeft klager mede namens SAD een vaststellingsovereenkomst met vijf cliënten van verweerder gesloten, uit hoofde waarvan klager en SAD een bedrag van in totaal € 140.000,- aan de vijf cliënten van verweerder hebben overgemaakt. De vraag of die vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen als gevolg van bedrog dan wel dwaling is ter beantwoording aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter. Voor de tuchtrechter is alleen een rol weggelegd als evident sprake is van bedrog en/of dwaling, maar dat kan op basis van het klachtdossier niet worden vastgesteld. Dat verweerder klager onder onaanvaardbare druk heeft gezet om de vaststellingsovereenkomst namens zichzelf en SAD aan te gaan kan, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, ook niet worden vastgesteld. Evenmin kan, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, worden vastgesteld dat verweerder ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst vertrouwelijkheid heeft toegezegd.  4.5    De conclusie uit het voorgaande is dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden van de advocatuur. De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. 4.6    Voor zover klager er ook over klaagt dat er sprake is van belangenverstrengeling omdat één van de cliënten van verweerder staat ingeschreven op het adres van de heer V heeft verweerder terecht aangevoerd dat klager daarover als wederpartij in beginsel niet kan klagen. Van bijzondere omstandigheden om van die uitgangspunt af te wijken, is niet gebleken.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.

Griffier         Voorzitter