Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:166

Zaaknummer

22-542/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Dat verweerder klaagster zonder enige grondslag heeft gesommeerd om een bedrag aan zijn kantoor te betalen is niet juist. Het valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet voor zijn vakantie heeft gereageerd op de vraag van de advocaat van klaagster.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  15 augustus 2022

in de zaak 22-542/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

    

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 5 juli 2022 met kenmerk ks/ss/22-111/1809268, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klaagster aan de raad van 11 juli 2022 en de e-mail van verweerder aan de raad van 21 juli 2022.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 De cliënte van verweerster heeft een geschil gehad met onder meer klaagster.

1.2 Bij arrest van 8 februari 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) (onder meer) klaagster veroordeeld om correspondentie ter beschikking te stellen aan de cliënte van verweerder op straffe van een dwangsom en met veroordeling van (onder meer) klaagster in de proceskosten van de cliënte van verweerder van ongeveer € 4.500,-.

1.3 Op 10 februari 2022 heeft verweerder het arrest aan klaagster laten betekenen, met bevel tot betaling aan het kantoor van verweerder van de in het arrest toegewezen bedragen en de kosten van het betekeningsexploot.

1.4 Bij e-mail van 10 februari 2022 heeft de advocaat van (onder meer) klaagster verweerder geschreven:

“(…) Mijn cliënten voldoen dat bedrag hierbij middels (gedeeltelijke) verrekening met de tot op heden door [de cliënte van verweerder] onbetaald gelaten opeisbare proceskosten (…) te vermeerderen met daarover verschuldigde rente en executiekosten. (…)

Kunt u toelichten op welke gronden u de betalingsbevelen aan uw kantoor hebt gestoeld? Het arrest bevat daarvoor geen titel.”

1.5 Bij e-mail van 15 februari 2022 heeft de advocaat van (onder meer) klaagster verweerder nogmaals verzocht om aan te geven op grond van welke titel de in het betekeningsexploot genoemde betalingen aan het kantoor van verweerder is gesommeerd.

1.6 Bij e-mail van 17 februari 2022 heeft verweerder de advocaat van (onder meer) klaagster meegedeeld dat hij aan de vooravond van zijn vakantie staat en er nog niet aan is toegekomen om inhoudelijk te reageren en dat na terugkeer van vakantie op 1 maart 2022 zal doen.

1.7 De advocaat van (onder meer) klaagster heeft verweerder hierop bij e-mail van eveneens 17 februari 2022 geschreven dat de betalingstermijn dan is verstreken.

1.8 Op 22 februari 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.9 Bij e-mail van 1 maart 2022 heeft verweerder de advocaat van klaagster onder meer geschreven:

“Tot slot deel ik u mede dat de betekening en het bevel tot betaling heeft plaatsgevonden op grond van het arrest d.d. 8 februari 2022. Na de betekening heeft er een gedeeltelijk beroep op verrekening plaatsgevonden. Verrekening is een wijze van betaling. In dat licht kan ik het nodeloos gelegde eigen beslag en uw vraag niet duiden.”

1.10 Bij e-mail van 2 maart 2022 heeft de advocaat van (onder meer) klaagster verweerder meegedeeld dat hij van mening is dat een executoriaal vonnis niet zonder instemming van de schuldeiser kan worden verrekend, temeer omdat verweerder niet reageerde.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

2. Verweerder heeft klaagster zonder enige toelichting en zonder enige grondslag gesommeerd een geldbedrag aan zijn kantoor te betalen.

3. Verweerder reageert nooit als klaagster hem om een toelichting verzoekt.

3. VERWEER

3.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdelen a) en b)

4.2 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar zonder enige toelichting en zonder enige grondslag heeft gesommeerd om een geldbedrag aan zijn kantoor te betalen en niet reageert op verzoeken om een toelichting.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. In het arrest van het hof van 8 februari 2022 is (onder meer) klaagster veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de cliënte van verweerder. In het betekeningsexploot van 10 februari 2022 is (onder meer) klaagster bevolen om de bedragen waartoe zij in het arrest is veroordeeld binnen veertien dagen te voldoen aan het kantoor van verweerder. Dat verweerder klaagster zonder enige grondslag heeft gesommeerd om geld aan zijn kantoor te betalen is gelet hierop dan ook niet juist. Dat (onder meer) klaagster ook is bevolen om de kosten van het betekenings-exploot aan het kantoor van verweerder te betalen is gebruikelijk en niet klachtwaardig. Die kosten komen gelet op artikel 434a Wetboek van Rechtsvordering voor rekening van klaagster.

4.4 De advocaat van (onder meer) klaagster heeft verweerder op 10 en 15 februari 2022 om een toelichting op het betalingsbevel gevraagd. Hoewel het verweerder inderdaad had gesierd als hij hierop nog voor zijn vakantie had gereageerd omdat de betalingstermijn in zijn vakantie zou aflopen, valt het hem niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij dat niet heeft gedaan. Klaagster is hierdoor immers niet in haar belangen geschaad en bovendien had het voor de advocaat van (onder meer) klaagster duidelijk moeten zijn op grond waarvan is verzocht om betaling. Voor zover dat niet het geval was had het op de weg van de advocaat van (onder meer) klaagster gelegen om de context van zijn vraag nader te duiden, zodat het voor verweerder ook duidelijker was waarom er van hem een reactie werd verlangd. Overigens is verweerder zijn toezegging nagekomen en heeft hij op 1 maart 2022 inhoudelijk gereageerd op de e-mail van de advocaat van (onder meer) klaagster.

4.5 Voor zover klaagster er ook over klaagt dat verweerder in 2020 en 2021 niet heeft gereageerd op e-mails van haar en haar advocaat geldt dat verweerder terecht heeft aangevoerd dat het hem gelet op gedragsregel 25 niet was toegestaan om rechtstreeks met klaagster te communiceren, nu zij werd bijgestaan door een advocaat. Voor zover het gaat om e-mails van de advocaat van (onder meer) klaagster geldt dat verweerder als advocaat van de wederpartij niet gehouden kan worden om altijd en direct te reageren op berichten van de wederpartij. Bovendien is niet gebleken dat verweerder in 2020 of 2021 niet (tijdig) heeft gereageerd op e-mails van de advocaat van (onder meer) klaagster. Dat blijkt in ieder geval niet uit de door klaagster bij repliek overgelegde e-mailcorrespondentie.

4.6 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 15 augustus 2022