Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:146

Zaaknummer

22-284/AL/NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Het bedrijf van klaagster heeft buiten rechte erfgename X geadviseerd over een nalatenschap. In de daaropvolgende procedure tussen de erfgenamen is X door een advocaat bijgestaan, de andere erfgenamen door verweerder. Verweerder heeft in zijn processtuk de door X opgevoerde kosten van klaagster buiten rechte bestreden in stevige bewoordingen door de werkzaamheden van klaagster als broddelwerk te kwalificeren. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder daarmee de mening van zijn cliënten verwoord dat bovendien is gebeurd in de beslotenheid van een procedure. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2022 in de zaak 22-284/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 4 april 2022 met kenmerk 2021KNN148/1569139, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Op 16 mei 2018 is de heer T overleden. Bij testament van 28 september 2010 heeft de heer T mevrouw K benoemd tot enige erfgename en tot executeur. De heer T had twee dochters uit het huwelijk met hun eerder overleden moeder (hierna ook: de dochters). 1.2 Tussen mevrouw K enerzijds en de dochters anderzijds is bij de rechtbank Overijssel een procedure aanhangig over de afwikkeling van de erfenis van de heer T. 1.3 Klaagster heeft middels haar eenmanszaak mevrouw K buiten rechte geadviseerd en bijgestaan. In de procedure bij de rechtbank wordt mevrouw K bijgestaan door advocaat mr. D. De belangen van de dochters worden door verweerder behartigd. 1.4 Klaagster heeft met haar e-mail van 15 februari 2021 gereageerd op een schrijven van verweerder van 1 februari 2021 en heeft daarin aan verweerder, in cc aan mevrouw K, onder meer het volgende geschreven:

“(…) Na, zoals u aangeeft in uw schrijven, de uitvoerige correspondentie met (…) van Arag, is op haar aandringen (…) én op dringend verzoek van uw cliënten én van notaris (…) een minnelijk schikkingsproces opgestart. (…)

Het minnelijke schikkingsproces heeft tot grote verbazing maar ook diepe teleurstelling van mevrouw [K] helaas geen effect gehad, ondanks drie zeer redelijke schikkingsvoorstellen van haar kant. Dat ondanks er van uw cliënten geen enkel voorstel is gekomen tijdens het minnelijke schikkingsproces, noch een tegenvoorstel, sterker nog, niet eens een reactie. Dit terwijl het nota bene uw cliënten waren die minnelijk wilden schikken, maar dit, zoals dat ook nu weer blijkt, “gewoon” aan de kant menen te kunnen schuiven.

Mevrouw [K] wil daarom, maar zeker ook ter beperking van de kosten welke zij nog zal moeten gaan maken, nu een einde maken aan het steeds weer opnieuw dezelfde bescheiden opvragen van de dochters via steeds weer een andere weg wanneer zij hun “gelijk” niet krijgen en gaat daarom niet in op uw verzoek. De enige oplossing in deze is blijkbaar dat de rechter zich hierover uitspreekt. (…)”

1.5 Op 20 oktober 2021 heeft verweerder een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Onder randnummer 28 en 31 heeft verweerder geschreven:

“Afwikkelingskosten

28. [De dochters] blijven zich verzetten tegen het aanmerken van de kosten van [klaagster]. [Mevrouw K] heeft zelf de keus gemaakt deze partij in te schakelen en de kosten daarvan dienen voor haar eigen rekening te blijven. Een en ander geldt des te meer omdat de inschakeling van [klaagster] de afwikkeling van de nalatenschap op geen enkele wijze ten goede is gekomen. Naast de harde taal en de aanvallen van [klaagster] zijn de door haar geproduceerde stukken innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk. Van de zijde van [mevrouw K] is thans in rechte ook niet de moeite gedaan die stukken nader toe te lichten of de door [klaagster] ingenomen standpunten te handhaven. [De dochters] achten zich niet gehouden voor het broddelwerk van [klaagster] te betalen. (…)

31. (…) In de visie van [de dochters] was er sprake van een afwikkeling in overleg onder begeleiding van een kundig notaris, tot het moment dat [mevrouw K] een steen in de vijver wierp door middel van inschakeling van [klaagster]. [Mevrouw K] was helemaal niet bereid om tot een minnelijke oplossing te komen, de brief van [klaagster] van 15 februari 2021 (productie 8) is wat dat betreft illustratief. (…).”

1.6 Op 28 oktober 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: zich onnodig grievend jegens klaagster uit te laten in de conclusie van antwoord in reconventie onder randnummer 28 door (i) de werkzaamheden van klaagster als broddelwerk te kwalificeren, door (ii) te stellen dat de door klaagster geproduceerde stukken innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk zijn en (iii) de inschakeling van klaagster de afwikkeling van de nalatenschap op geen enkele wijze ten goede is gekomen, en voorts door onder randnummer 31 ten onrechte te stellen dat de werkzaamheden van klaagster ertoe hebben geleid dat mevrouw K niet bereid was om tot een minnelijke regeling te komen.

3 VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat die niet de advocaat van klaagster was, maar van anderen bij wiens geschil - over een nalatenschap - klaagster als adviseur van de wederpartij betrokken was. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over (voor zover hier van belang) de betrokken derde, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van (voor zover hier van belang) een betrokken derde onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder aan deze maatstaf toetsen. 4.2 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger namens zijn cliënten in de conclusie van antwoord in reconventie de gewraakte uitlatingen doen zoals gedaan. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de stellingen van de wederpartij soms met stevige bewoordingen worden betwist. In het belang van zijn cliënten stond het verweerder vrij om zich te verzetten tegen de door de wederpartij gevorderde afwikkelingskosten van klaagster. Alhoewel verweerder daarbij pittige bewoordingen heeft gebruikt door de werkzaamheden van klaagster als broddelwerk te kwalificeren, heeft hij daarmee naar het oordeel van de voorzitter slechts de mening van zijn cliënten naar voren gebracht. Dat is bovendien gebeurd in de beslotenheid van de procedure en niet in de openbaarheid. Daarbij mag een advocaat ter onderbouwing van een standpunt verwijzen naar eerder gevoerde correspondentie, zoals verweerder dat onder randnummer 31 van zijn processtuk heeft gedaan door te verwijzen naar een e-mail van klaagster namens de wederpartij. 4.3 Met deze handelwijze heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet de grenzen van het betamelijke jegens klaagster overschreden. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, zal de voorzitter beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.

Griffier                                          Voorzitter Verzonden d.d. 20 juni 2022