Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-08-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:123

Zaaknummer

21-1042/DB/A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat die als hulppersoon was ingeschakeld door een andere advocaat. Ongegrond. 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 8 augustus 2022

in de zaak 21-1042/DB/A

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 18 december 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht hangt samen met de klachten die klaagster, D. en D BV hebben ingediend over mr. K. bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant. In verband met deze samenhang heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de behandeling van deze klacht verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna te noemen: de raad).

1.2 Op 4 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1304382/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is – gezamenlijk met de klachten in de zaken 21-970/DB/ZWB, 21-971/DB/ZWB en 21-972/DB/ZWB – behandeld op de zitting van de raad van 20 juni 2022. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster, verweerder, D, mr. K. en de gemachtigde van mr. K. aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de volgende nagezonden stukken:

een e-mailbericht met bijlagen van verweerder van 5 januari 2022; een e-mailbericht met bijlage van de gemachtigde van klaagster van 26 januari 2022.

 

2 FEITEN

2.1 D, de echtgenoot van klaagster, heeft zich eind september 2019 gewend tot mr. K. om hem en klaagster bij te staan in diverse juridische procedures, waaronder een strafzaak waarvoor D en klaagster op dat moment in voorlopige hechtenis zaten. Op 4 oktober 2019 heeft mr. K. in de strafzaak van klaagster een opdrachtbevestiging en een voorschotfactuur verstuurd. Met betrekking tot de strafzaak van klaagster heeft mr. K. verweerder als hulppersoon ingeschakeld. Op 22 oktober 2019 heeft mr. K. aan klaagster een voorschot gedeclareerd voor de werkzaamheden van verweerder. Tot slot heeft mr. K.  op 11 november 2019 in deze zaak een (eind)factuur aan klaagster gestuurd.

 

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat:

1.         hij ten onrechte geen, laat staan naar behoren, antwoord heeft gegeven op de bij brief/e-mail van 26 mei 2020 gevraagde inlichtingen

2.         de wijze van inschakelen van mr. V door mr. B ertoe heeft geleid dat er geen duidelijkheid was en nog steeds niet is op het punt van de vraag met wie klaagster een overeenkomst van opdracht heeft.

3.         hij ten onrechte met mr. B heeft samengewerkt, kennelijk op basis van de gedragsregel 13, in plaats van dat verweerder als directe en enige advocaat van klaagster zijn werk in rechtstreekse opdracht van klaagster heeft gedaan.

4.         hij ten onrechte niet aan het dossier heeft gewerkt op basis van een toevoeging, terwijl klaagster daarvoor wel in aanmerking zou zijn gekomen.

5.         hij stelselmatig heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht als bedoeld in gedragsregel 16.

6.         hij in strijd met gedragsregel 13 lid 2 de secretaresse van mr. B praktisch onbeperkt en zonder afbakening en zonder dat is voldaan aan het deskundigheidsvereiste dossierwerkzaamheden heeft laten verrichten.

7.         hij in strijd met gedragsregel 17 lid 1 geen redelijk salaris in rekening heeft gebracht.

8.         hij niet heeft voldaan aan zijn plicht om periodiek en deugdelijk gespecificeerd onder opgave van tarief en tijdsbesteding te declareren.

9.      hij ten onrechte en op valse gronden in samenwerking met mr. B klaagster en andere belanghebbenden valselijk heeft voorgespiegeld dat klaagster in haar strafzaak waar ze in voorlopige hechtenis gedetineerd was, niet in aanmerking zou kunnen komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp wegens het beweerdelijk aanwezige eigen vermogen en de overwaarde op de toenmalige eigen echtelijke woning, terwijl er in de strafzaak aanspraak op een ambtshalve toevoeging bestond zonder inkomens- en vermogenstoets.

 

4 VERWEER

Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

Algemeen

5.1 De raad stelt voorop dat uit het als bijlage 2 bij de klacht overgelegde e-mailbericht van mr. K. van 4 oktober 2019 voldoende duidelijk blijkt dat klaagster de overeenkomst van opdracht met betrekking tot de behandeling van haar strafzaak met (het kantoor van) mr. K.  is aangegaan. Immers, in dat e-mailbericht van mr. K. staat onder meer: “(…) U gaf ons opdracht tot de advisering en begeleiding in opgemelde zaak (D100381) (…)” en “(…) Het uurtarief van mr. B voor de te verrichten werkzaamheden bedraagt momenteel € 250,00 exclusief BTW (…)” Hieruit volgt naar het oordeel van de raad duidelijk dat klaagster de overeenkomst van opdracht is aangegaan met mr. K. Het feit dat mr. K. verweerder heeft ingeschakeld als hulppersoon bij de behandeling van de strafzaak van klaagster maakt het voorgaande niet anders. Overigens is het betreffende e-mailbericht van 4 oktober 2019 verzonden naar het e-mailadres van D B.V. en naar het e-mailadres van de schoonvader van klaagster, maar de aanhef van het e-mailbericht is “Geachte mevrouw D-B”. Bovendien is G D de schoonvader van klaagster en is D B.V. het bedrijf van D, de echtgenoot van klaagster. Daar komt nog bij dat S. D-B en D beiden verdachten waren in dezelfde strafzaak en in voorlopige hechtenis zaten. Verder leidde D de communicatie en alle declaraties in (onder andere) de strafzaken werden voldaan door de schoonvader van klaagster. Daarom gaat de raad ervan uit dat klaagster bekend was met de inhoud van voormeld e-mailbericht van 4 oktober 2019. Dat geldt temeer nu gesteld noch gebleken is dat klaagster op enig moment heeft gevraagd om het (alsnog) toesturen van de opdrachtbevestiging.

Klachtonderdeel 1

5.2 Per e-mailbericht van 26 mei 2020 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder verzocht om hem informatie verschaffen over de werkzaamheden die verweerder heeft verricht in de strafzaak van klaagster. In datzelfde e-mailbericht merkt de gemachtigde van klaagster op dat hij zich eerst met een verzoek om inlichtingen heeft gewend tot mr. K., maar dat hij – met een beroep op de geheimhoudingsplicht – weigert om de gemachtigde van klaagster de gevraagde informatie te verschaffen. Weliswaar heeft verweerder niet gereageerd op het e-mailbericht van de gemachtigde van klaagster van 26 mei 2020, maar dat betekent naar het oordeel van de raad niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Bij dat oordeel is van belang dat tussen klaagster en verweerder geen opdrachtgever-opdrachtnemer relatie bestond. Immers, mr. K. was de opdrachtnemer van klaagster en verweerder was de opdrachtnemer van mr. K. Dat betekent dat het inlichtingenverzoek van de gemachtigde van klaagster van 26 mei 2020 aan verweerder gekwalificeerd moet worden als een verzoek van een gemachtigde van een derde. Het is naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijke verplichting om op dergelijke inlichtingenverzoeken van een (gemachtigde van een) derde te reageren. Dat geldt in casu temeer nu, zoals ook uit het e-mailbericht van 26 mei 2020 blijkt, mr. K. al had gereageerd op het eerder aan hem gedane verzoek van de gemachtigde van klaagster om inlichtingen. Dat deze reactie inhield dat mr. K. met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht weigerde om de gevraagde inlichtingen te verstrekken, maakt voormeld oordeel niet anders. Het voorgaande brengt mee dat de raad klachtonderdeel 1 ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel 2    

5.3 De raad overweegt dat dit klachtonderdeel geen verwijt betreft tegen verweerder, maar tegen mr. K. Dit klachtonderdeel gaat namelijk over de wijze van inschakelen van verweerder door mr. K. Alleen daarom al is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Overigens heeft klaagster eenzelfde klachtonderdeel tegen mr. K.ingesteld. Dat klachtonderdeel is in de betreffende procedure ongegrond verklaard met de motivering dat mr. K. door middel van het onder 5.1 van deze beslissing vermelde e-mailbericht van 4 oktober 2019 voldoende duidelijk heeft gemaakt met wie klaagster de overeenkomst van opdracht is aangegaan. Gelet op het voorgaande zal de raad klachtonderdeel 2 ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 3

5.4 De raad ziet niet in waarom verweerder gehouden was om de strafzaak van klaagster te behandelen als opdrachtnemer van klaagster in plaats van als hulppersoon c.q. opdrachtnemer van mr. K. Wel is de raad van oordeel dat mr. K. onvoldoende transparant is geweest ten aanzien van de rol die verweerder vervulde, maar dat is een verwijt dat mr. K. betreft en niet verweerder. Een dergelijk klachtonderdeel is in de procedure van klaagster tegen mr. K.. gegrond verklaard. Het voorgaande brengt mee dat de raad klachtonderdeel 3 in deze procedure ongegrond zal verklaren.  

Klachtonderdeel 4

5.5 Zoals hiervoor is overwogen handelde verweerder niet als opdrachtnemer van klaagster. Verweerder werkte als opdrachtnemer c.q. hulppersoon van mr. K. en mr. K. was op zijn beurt de opdrachtnemer van klaagster. Alleen daarom al zal de raad klachtonderdeel 4 ongegrond verklaren. Immers, als er al een toevoeging aangevraagd had moeten worden, had dat op de weg gelegen van mr. K.

Klachtonderdeel 5

5.6 Zoals hiervoor is overwogen handelde verweerder niet als opdrachtnemer van klaagster. Verweerder werkte als opdrachtnemer c.q. hulppersoon van mr. K. en mr. K. was op zijn beurt de opdrachtnemer van klaagster. Daarom ruste er op mr. K. – en (dus) niet op verweerder – een informatieplicht ten aanzien van klaagster. Gezien het voorgaande zal de raad klachtonderdeel 5 ongegrond verklaren. Overigens heeft klaagster een dergelijk klachtonderdeel ook tegen mr. K. ingesteld. Dat klachtonderdeel is in die procedure gegrond verklaard, maar alleen omdat – zoals hiervoor al aan bod kwam – mr. K. als opdrachtnemer onvoldoende transparant is geweest ten aanzien van de rol die verweerder vervulde en de kosten die aan de werkzaamheden van verweerder verbonden waren.

Klachtonderdeel 6

5.7 Klaagster heeft naar het oordeel van de raad niet aannemelijk kunnen maken dat en hoe verweerder betrokken was bij het inschakelen van de secretaresse van mr. K. Het inschakelen van de secretaresse van mr. K. is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, iets dat niet verweerder, maar mr. K. betreft. Daarom zal de raad klachtonderdeel 6 ongegrond verklaren. Overigens is deze kwestie ook aan de orde gekomen bij de klachtzaak tegen mr. K., maar ook daar is dit klachtonderdeel ongegrond verklaard, omdat in de opdrachtbevestiging van mr. K.de mogelijkheid van het inschakelen van ondersteunend personeel was opgenomen en klaagster niet aannemelijk kon maken dat mr. K. zijn secretaresse onbeperkt en zonder afbakening en zonder dat voldaan is aan het deskundigheidsvereiste dossierwerkzaamheden heeft laten verrichten.

Klachtonderdeel 7

5.8 Ook dit klachtonderdeel stuit af op het feit dat verweerder niet de opdrachtnemer van klaagster is. Verweerder is de opdrachtnemer van mr. K. en mr. K. is op zijn beurt de opdrachtnemer van klaagster. Daarom heeft ook alleen mr. K. salaris bij klaagster in rekening gebracht. Verweerder heeft niets (rechtstreeks) bij klaagster in rekening gebracht. Gelet daarop zal de raad klachtonderdeel 7 ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 8

5.9 Met verwijzing naar de motivering bij het hiervoor behandelde klachtonderdeel 7 zal de raad ook klachtonderdeel 8 ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 9

5.10 Dit klachtonderdeel ziet op beweerdelijke uitlatingen van mr. K. De raad is van oordeel dat klaagster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt wat ter zake het verwijt aan verweerder is. Daarom zal de raad klachtonderdeel 9 ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond;

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, en mrs. W.H.N.C. van Beek en E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. J. Elissen, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 8 augustus 2022