Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-07-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:144
Zaaknummer
22-492/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Klaagster klaagt over inhoudelijke juridische stellingen die verweerder namens zijn cliënten in een lopende civielrechtelijke procedure bij de rechtbank tegen klaagster heeft ingenomen. Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen (en aan klaagster om daartegen in de civiele procedure verweer te voeren). Dat verweerder op voorhand kennelijk onjuiste stellingen heeft ingenomen en daarmee de belangen van klaagster nodeloos en ontoelaatbaar heeft geschaad, is niet gebleken.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 juli 2022 in de zaak 22-492/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 15 juni 2022 met kenmerk 1596705/EJH/AS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1.a tot en met 4.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 De cliënte van verweerder (hierna: A) heeft op 19 december 2011 50% van de aandelen in een naamloze vennootschap (hierna: de N.V.) van klaagster gekocht. De andere 50% van de aandelen in de N.V. heeft A van een derde gekocht. De aandelen zijn op 27 februari 2012 aan A geleverd. Klaagster enerzijds en A en de N.V. anderzijds zijn sinds 2012 verwikkeld in verschillende procedures over de inhoud en uitvoering van de aandelen-koopovereenkomst. 1.2 In een van die procedures heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) op 24 mei 2017 een tussenvonnis gewezen. Bij eindvonnis van 21 november 2018 heeft de rechtbank A vervolgens onder meer veroordeeld om een aantal bedragen aan klaagster te betalen en om het door een onafhankelijke accountant vast te stellen Working Capital binnen 10 dagen na vaststelling daarvan aan klaagster te voldoen, onder aftrek van hetgeen klaagster nog aan A zou zijn verschuldigd op grond van het vonnis in de Seller Breach procedure. 1.3 Op 28 december 2018 heeft klaagster het vonnis van 21 november 2018 door de deurwaarder aan A laten betekenen, met daarbij een bevel tot betaling van hetgeen waarvoor klaagster een executoriale titel had verkregen. A heeft aan het betalingsbevel voldaan. 1.4 Op 20 januari 2020 heeft de accountant het in 1.2 genoemde Working Capital vastgesteld. Op 14 februari 2020 heeft A klaagster een berekening gestuurd van het verschuldigde bedrag onder het Working Capital en zich daarbij beroepen op een verrekeningsverweer. 1.5 Bij arrest van 13 oktober 2020 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank van 21 november 2018 bekrachtigd. 1.6 Tussen klaagster en onder meer A en de N.V. loopt op dit moment nog een procedure bij de rechtbank over onder meer de hoogte van betalingen die door A aan klaagster gedaan moeten worden. Op 25 augustus 2021 heeft verweerder in deze procedure een conclusie van antwoord bij de rechtbank ingediend. Daarin heeft hij, voor zover van belang, geschreven: “2.4.6. (…) Door een onafhankelijke derde vastgestelde verplichtingen zijn allemaal nagekomen. Het is onbegrijpelijk, en storend, dat [klaagster] bij herhaling het tegendeel verkondigt. [A] acht het noodzakelijk dat uw rechtbank juist en volledig hieromtrent wordt voorgelicht. [A] heeft tot driemaal toe aan [klaagster] verzocht te bevestigen welke onderdelen van gerechtelijke uitspraken volgens [klaagster] niet zouden zijn nagekomen. Die bevestiging heeft [klaagster] niet gegeven en ook niet kunnen geven omdat [A] weldegelijk aan de gewezen uitspraak heeft voldaan. (…) 2.4.7. [A] heeft voorts een vordering van in totaal EUR 10.796,40 (te vermeerderen met rente) die door [klaagster] onbetaald wordt gelaten. (…) Ondanks herhaalde verzoeken, heeft [klaagster] echter nagelaten aan het arrest te voldoen door het dividend terug te betalen.” 1.7 Op 15 november 2021 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door stelselmatig verwarring te zaaien en tegen beter weten in niet de waarheid te spreken, culminerend in het bedrieglijk informeren van de rechtbank in zijn conclusie van antwoord van 25 augustus 2021.
3 VERWEER 3.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen. 4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij in de conclusie van antwoord van 25 augustus 2021 onwaarheden heeft verkondigd. Hij heeft daarin gesteld dat A heeft voldaan aan haar op basis van executoriale titel verschuldigde onherroepelijke betalingsverplichtingen, terwijl hij weet dat er meer dan een half miljoen open staat op basis van die executoriale titel. A beroept zich wat betreft het Working Capital deels op verrekening terwijl verweerder weet dat er al eerder is verrekend, hetgeen is vastgelegd in het tussenvonnis van 24 mei 2017. Verweerder heeft in de conclusie van antwoord ook gesteld dat A dividend terug te vorderen heeft van klaagster, terwijl hij weet dat A nooit dividend aan klaagster heeft betaald. Verweerder heeft tot slot gesteld dat hij geen opgave heeft ontvangen van wat A op basis van executoriale titel aan klaagster verschuldigd is, terwijl hij meermaals sommaties van de advocaat van klaagster heeft ontvangen met een gedetailleerde opgave van wat op basis van executoriale titel door A verschuldigd is, aldus steeds klaagster. 4.3 Verweerder voert aan dat klaagster van mening is dat zij uit hoofde van de aandelenkoopovereenkomst meer van A te vorderen heeft dan waartoe A in het vonnis van 21 november 2018 is veroordeeld. Voor de onderbouwing van de hoogte van de vordering verwijst klaagster naar een door haar zelf opgesteld overzicht van uitstaande betalingen. A heeft de juistheid van dit overzicht van meet af aan gemotiveerd betwist en dit overzicht kan dus niet voor waarheid worden aangenomen. Hierover zal de rechtbank moeten beslissen in de thans lopende procedure. Klaagster lijkt vooral moeite te hebben met het standpunt van A dat er geen grond bestaat voor (verdere) tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 november 2018. Dat standpunt is echter verdedigbaar nu A aan het eerste betalingsbevel van de deurwaarder heeft voldaan. Voor de vorderingen die in het door klaagster opgestelde overzicht zijn genoemd bestaat dus geen executoriale titel meer krachtens het vonnis van 21 november 2018. A heeft goede redenen om zonder executoriale titel geen betalingen aan klaagster te doen. Voor wat betreft het Working Capital geldt dat A het door de accountant vastgestelde bedrag minus hetgeen waartoe klaagster was veroordeeld in de Seller Breach procedure vermeerderd met de rente aan klaagster heeft voldaan. Dat A het verschuldigde bedrag uit hoofde van de Seller Breach procedure al met een andere aanspraak van klaagster op A heeft verrekend, zoals klaagster stelt, betreft een stelling van klaagster die de rechtbank uiteindelijk heeft gepasseerd in het vonnis van 21 november 2018. In dat vonnis is A verder veroordeeld om bepaalde dividendbetalingen aan klaagster af te dragen. Dit oordeel is in hoger beroep teruggedraaid en het gerechtshof heeft klaagster veroordeeld tot terugbetaling aan A van al hetgeen zij reeds op grond van het vonnis van 21 november 2018 in verband met het dividend aan klaagster had betaald. A heeft zoals gezegd volledig voldaan aan het eerste betalingsbevel van de deurwaarder naar aanleiding van het vonnis van 21 november 2018, waaronder de veroordeling tot betaling van ontvangen dividend. Het standpunt van A dat klaagster op grond van het appelvonnis dit deel moet terugbetalen acht verweerder om deze reden tevens verdedigbaar, aldus nog steeds verweerder. 4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Klaagster klaagt over inhoudelijke juridische stellingen die verweerder namens zijn cliënten in een lopende civielrechtelijke procedure bij de rechtbank tegen klaagster heeft ingenomen. Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen (en aan klaagster om daartegen in de civiele procedure verweer te voeren). Dat verweerder op voorhand kennelijk onjuiste stellingen heeft ingenomen en daarmee de belangen van klaagster nodeloos en ontoelaatbaar heeft geschaad, is niet gebleken. Dat verweerder stelselmatig verwarring zaait in de procedures tegen klaagster is evenmin gebleken. 4.5 Voor zover klaagster er in repliek over klaagt dat verweerder in zijn antwoord op de klacht in strijd met de waarheid heeft geschreven dat een executoriale titel pas ontstaat door een bevel tot betaling, geldt dat dit berust op een onjuiste lezing van het antwoord van verweerder. Dat verweerder in zijn antwoord op de klacht heeft geschreven dat het deurwaardersexploot en de correspondentie over de tenuitvoerlegging onderdeel zijn gemaakt van de lopende procedure is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klaagster heeft deze stukken immers zelf als productie overgelegd in die procedure. Evenmin is het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder in zijn antwoord op de klacht heeft geschreven dat A volledig heeft voldaan aan het betalingsbevel van de deurwaarder naar aanleiding van het vonnis van 21 november 2018, waaronder de veroordeling tot betaling van ontvangen dividend. Dit is een inhoudelijke juridische stelling waarover de civiele rechter moet oordelen. 4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 25 juli 2022