Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-08-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:163
Zaaknummer
22-584/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder onredelijke procestechnieken toepast of badinerende opmerkingen over klager heeft gemaakt. Evenmin is gebleken dat verweerder in strijd handelt met wat van een advocaat, in het bijzonder een Vfas-advocaat, mag worden verwacht noch dat de zoon van klager en de vrouw het slachtoffer is van slimme trucs van verweerder.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 augustus 2022 in de zaak 22-584/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 juli 2022 met kenmerk 2021-1454264, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de per e-mail gestuurde brief met bijlagen van verweerder aan de raad van 8 augustus 2022 en van de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 11 augustus 2022.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen. Verweerder staat de vrouw daarin bij. 1.2 Bij beschikking van 20 januari 2021 is de echtscheiding tussen klager en de vrouw uitgesproken en is de behandeling van de nevenverzoeken aangehouden. De echtscheiding is op 7 mei 2021 ingeschreven in het huwelijksregister van de gemeente. Voorafgaand aan de echtscheidingsbeschikking hebben twee voorlopige voorzieningen-procedures plaatsgevonden en een procedure tot het vaststellen van een provisionele voorziening. 1.3 De vrouw heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening verzocht de minderjarige zoon van haar en klager aan haar toe te vertrouwen en een zorgregeling met klager vast te stellen. Die verzoeken zijn toegewezen bij beschikking van 9 juni 2020. Het tegenverzoek van klager om een co-ouderschapsregeling vast te stellen is afgewezen. 1.4 Klager heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening verzocht om partneralimentatie. Dat verzoek is bij beschikking van 16 september 2020 (gedeeltelijk) toegewezen. 1.5 De advocaat van klager heeft op 19 oktober 2020 namens klager een verweerschrift ingediend naar aanleiding van het echtscheidingsverzoek van de vrouw. Bij wijze van provisioneel verzoek heeft klager (onder meer) gevraagd om wijziging van de in de beschikking van 9 juni 2020 vastgelegde zorgregeling in co-ouderschap. Bij beschikking van 16 december 2020 is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling. 1.6 In de echtscheidingsprocedure heeft verweerder namens de vrouw onder meer om verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verzocht. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021. Op 13 april 2021 heeft verweerder het formulier Verdelen en Verrekenen met producties bij de rechtbank ingediend en op 30 april 2021 een brief met producties. De advocaat van klager heeft op 3 mei 2021 32 producties (zonder toelichting) aan de rechtbank overgelegd. Verweerder heeft hiertegen bij e-mail van 10 mei 2021 bezwaar gemaakt. 1.7 Op 11 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure plaatsgevonden. De zitting is geschorst in verband met overleg over een voorlopige zorgregeling. Klager en de vrouw hebben daarover op de gang overeenstemming bereikt. 1.8 Op 26 mei 2021 heeft de rechtbank een beschikking afgegeven. Daarin is onder meer bepaald dat de behandeling van de zaak op 8 september 2021 zal worden voorgezet en dat er op korte termijn (financiële) mediation tussen klager en de vrouw zal plaatsvinden. 1.9 Op 2 juni 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.10 Op 23 augustus 2021 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 26 mei 2021. 1.11 De hiervoor in 1.8 genoemde mediation heeft niet plaatsgevonden. De zitting van 8 september 2021 heeft wel doorgang gevonden. Voorafgaand aan die zitting heeft verweerder op 27 augustus 2021 een aantal aanvullende producties met toelichting aan de rechtbank overgelegd. Bij e-mail van 1 september 2021 heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen de door de advocaat van klager aan de rechtbank (zonder toelichting) overgelegde stukken. Bij e-mail van 3 september 2021 heeft de rechtbank verweerder en de advocaat van klager meegedeeld dat de door de advocaat van klager overgelegde stukken niet worden toegestaan. 1.12 Op 1 december 2021 heeft de rechtbank een eindbeschikking afgegeven.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Het optreden van verweerder in de echtscheidingsprocedure waarin de minderjarige zoon van klager en de vrouw is betrokken is onnodig escalerend. b) Verweerder past onredelijke procestechnieken toe en maakt badinerende opmerkingen over klager. c) Verweerder handelt op een wijze die in strijd is met wat van een advocaat, in het bijzonder een Vfas-advocaat, mag worden verwachten. d) De zoon van klager en de vrouw is het slachtoffer van de slimme trucs van verweerder. Voor zover klager in de bijlage bij zijn e-mail van 11 augustus 2022 nieuwe klachten over verweerder heeft geuit, geldt dat het niet mogelijk is om nieuwe klachten bij de raad in te dienen. Klachten moeten worden ingediend bij de deken, die de klachten dient te onderzoeken.
3 VERWEER 3.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2 In familierechtelijke kwesties zal de advocaat er bovendien tegen moeten waken dat – zeker als er zoals hier belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van de advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Klachtonderdeel a) 4.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat zijn optreden onnodig escalerend is. Klager heeft dit, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, echter onvoldoende feitelijk onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van klager. Dat verweerder weigert om goed samen te werken met de advocaat van klager, een dringend beroep van de advocaat van klager om een schikking te beproeven heeft afgewezen en de echtscheidingsprocedure behandelt als een strafzaak, zoals klager stelt, is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) 4.4 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder allereerst dat hij onredelijke procestechnieken toepast. Volgens klager komt verweerder onder andere steeds op het laatste moment met stukken waardoor (de advocaat van) klager nauwelijks tijd heeft om daarop te reageren, geeft hij geen antwoord op door de advocaat van klager schriftelijk gestelde vragen, draait hij in zijn beweringen en maakt hij bezwaar tegen door de advocaat van klager overgelegde stukken zonder daarbij een echte reden te noemen, aldus klager. 4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat verweerder onredelijke procestechnieken toepast. Verweerder heeft binnen de in het procesreglement vastgestelde termijn stukken aan de rechtbank overgelegd, in tegenstelling tot de advocaat van klager die de daarvoor geldende termijn niet in acht heeft genomen. Dat verweerder daartegen bezwaar heeft gemaakt is begrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar geen antwoord heeft gegeven op vragen van de advocaat van klager heeft klager niet onderbouwd. Voor zover verweerder draait in zijn beweringen gaat dit om inhoudelijke standpunten die verweerder namens zijn cliënte in de echtscheidingsprocedure heeft ingenomen. Het is aan de familierechter en niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen (en aan klager om daartegen in die procedure verweer te voeren). Dat verweerder in de procedure feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren, is niet gebleken. Klachtonderdeel b) is in zoverre dan ook kennelijk ongegrond. 4.6 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel ook dat hij badinerende opmerkingen over klager heeft gemaakt. Volgens klager heeft verweerder tegen de voormalig advocaat van klager gezegd dat klager een nare man is, tegen de mediator dat hij niet met klager in één ruimte kan zijn en tegen de rechter dat klager zich aanstelt met zijn hartkwaal en nog nooit een echtscheiding goed heeft afgerond. Klager heeft dit echter, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet onderbouwd met (bijvoorbeeld) getuigenverklaringen. Dat verweerder badinerende opmerkingen over klager heeft gemaakt kan dan ook niet worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder bij voortduring een onnodige aanmatigende toon jegens klager aanslaat. Klachtonderdeel b) is ook voor het overige kennelijk ongegrond. Klachtonderdelen c) en d) 4.7 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. 4.8 Klager verwijt verweerder dat hij in strijd handelt met wat van een advocaat, in het bijzonder een Vfas-advocaat, mag worden verwacht en dat de zoon van klager en de vrouw het slachtoffer is van de slimme trucs van verweerder. Klager heeft dit echter, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de standpunten van klager. Klachtonderdelen c) en d) zijn daarom eveneens kennelijk ongegrond. 4.9 De voorzitter overweegt ten overvloede nog dat hij begrijpt dat klager de diverse procedures in het kader van de echtscheiding als emotioneel zwaar heeft ervaren, zeker nu daarbij de belangen van zijn minderjarige zoon een rol spelen. Ook begrijpt hij dat klager het niet eens is met de door verweerder namens zijn cliënte ingenomen standpunten en ondernomen acties. In een juridische procedure zijn partijen het heel vaak niet eens met elkaars standpunten. Verweerder dient voorts primair het belang van zijn eigen cliënte te behartigen en niet die van klager als wederpartij. Het staat hem in dat kader vrij gebruik te maken van de mogelijkheden die er zijn om dat belang te dienen, zoals het maken van bezwaar tegen te laat ingediende stukken. Uiteraard mag verweerder daarbij de grens van de betamelijkheid, zeker in familiezaken, niet overschrijden, maar, zoals hiervoor is overwogen, is in deze zaak niet gebleken dat hij zich hieraan schuldig heeft gemaakt. BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 augustus 2022