Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-07-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:125
Zaaknummer
22-374/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 juli 2022 in de zaak 22-374/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 21 april 2022 met kenmerk R 2022/37 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft klager vanaf 2010 bijgestaan in geschillen met het UWV. 1.2 Op 9 september 2018 heeft klager verweerder gevraagd om een vordering van klager op zijn voormalig werkgever te stuiten. 1.3 Op 14 september 2018 heeft verweerder aan klager geschreven: “U vraagt mij om de verjaringstermijn te stuiten inzake een vordering op grond van onrechtmatige daad, gepleegd door [werkgever]. Voordat ik hiertoe kan overgaan heb ik eerst nog een aantal vragen. U stuurt mij een brief van 18 oktober 2001 (…) waarin namens u met [werkgever] wordt gecorrespondeerd over een loonvordering. Graag ontvang ik brieven waaruit blijkt dat tussen 2005 en heden met [werkgever] is gecorrespondeerd over uw vordering. Als dergelijke correspondentie er niet is, zal uw loonvordering mogelijk zijn verjaard. U heeft aangegeven uw vordering te wiillen baseren op onrechtmatige daad zoals bedoeld in artikel 6:162 BW. Is [werkgever] ooit eerder al aangeschreven over haar handelen beschreven als onrechtmatige handelen / onrechtmatige daad? Zo ja, dan ontvang ik graag die correspondentie. Ik wijs u op het volgende ter zake van verjaring van een vordering uiit onrechtmatige daad: art. 3:310 lid 1 BW wordt gevolgd, waarin staat dat een rechtsvordering tot schadevergoeding vervalt vijf jaren nadat de benadeelde met de schade bekend is geworden. Meestal zal de vijfjarentermijn direct na het ontstaan van de schade gaan lopen. Als de benadeelde de schade (redelijkerwijs) pas veel later ontdekt, dan begint de termijn pas te lopen op het moment dat de benadeelde de schade kent. Wanneer bent u bekend geworden met de schade? Dit is een heel belangrijke vraag bij de beoordeling of de vordering op [werkgever] kan stand houden in rechte. Ik wil graag eerst duidelijkheid over de perikelen omtrent de verjaring , omdat ik er weinig voor voel om u hoop te geven en u op kosten te jagen in een procedure tegen [werkgever] op basis van een verjaarde vordering.” 1.4 Op 7 september 2021 heeft klager verweerder gevraagd om het sinds 2004 slapende dienstverband tussen klager en de werkgever te beëindigen. Verweerder heeft dezelfde dag gereageerd en uiteengezet dat, zakelijk weergegeven, het slapende dienstverband kan worden beëindigd, maar dat klager geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding omdat het dienstverband voor 1 juli 2015 al slapend was. Verweerder heeft verder geschreven dat hij als gevolg van aangescherpte regels van de Raad voor Rechtsbijstand geen toevoeging kan aanvragen voor een arbeidszaak en dat klager voor de kwestie een andere advocaat zal moeten zoeken. 1.5 Op 12 november 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. ‘A] [Verweerder] was sinds 2010 op de hoogte dat appellant [klager] zowel door werkgever C(...) alsmede door het uitvoering orgaan werknemers verzekeringen UWV onrechtmatig doorlopend ziek werd gehouden zonder dat appellant [klager] ziek was. B] [Verweerder] was beroepshalve op de hoogte, dat het bestreden besluit 2 maart 2000 niet door het bestuur orgaan heden UWV benoemd. op 2 maart 2000. verzonden was nog door appellant [klager] ontvangen was op 2 maart 2000. C] [Verweerder] was beroepshalve op de hoogte dat het opmaken van een Ambtelijk besluit in kader bezwaar en beroep 28 maart 2002 op persoonlijke titel gevoerd. derhalve33 maanden nadat appellant [klager] dit bestreden besluit op 2 maart 2000. had moeten ontvangen een Ambtsmisdrijf betref Wetboek van Strafrecht . D] [Verweerder] was beroepshalve op de hoogte dat conform het Mispelhoeff Arrest van de Hoge Raad Der Nederlanden .ECLI:NL:HR:2017:552. appellant [klager] na beroep op Wet Openbaar Bestuur UWV en vrijgeven Medisch Arbo dossier Maetiis medio juni 2016. appellant pas bekend was met onrechtmatig doorlopend ziek houden appellant [klager] na 19-03-1999. zonder dat appellant [klager] ziek was. F] [Verweerder] was op de hoogte van verklaring eerste aanleg d r R(...) .dat er geen spraken was van doorlopend ziekte verzuim voor 23 -04-2001. G] [Verweerder] was beroepshalve op de hoogte. dat de door vakbond ingehuurde voormalige FNV jurist m r B(...). in opdracht van vakbond FNV . op 10 december 2002 het op persoonlijke titel ingediende bezwaarschrift 28 maart 2002 onrechtmatig had ingetrokken op grond van rechtens bewezen . dat werkgever C(...) door eigen handelen niet verzekerd was voor gedwongen salaris door betaal verplichting na 22-04-2001. F } [verweerder] was derhalve beroepshalve op de hoogte. dat het bezoeken van artsen in meerdere ziekenhuizen gedurende periode van 20 weken nihil causaal verband. met de ziektewet artikel 19 eerste lid nog met de arbeidsongeschiktheid wet artikel 18 eerste lid te maken had. H] [Verweerder] was beroepshalve op de hoogte dat het bestreden verzuim van 15-02-1999 al op 19-03-1999 eindigde en dat aansprakelijke werkgever C(...) appellant [klager] on rechtmatig niet op 22 maart 1999 .100 % arbeidsgeschikt melde conform Hersteld verklaring Bedrijfsarts dr (...) 08-03-1999. I ] [Verweerder] was beroepshalve op de hoogte dat er geen nieuw verzuim voor 19-04-1999 conform Burgerlijk Wetboek 6 artikel 629 tiende lid gemeld was. J] [Verweerder] was beroepshalve op de hoogte dat bestuur orgaan UWV nihil jurisdictie had over appellant []klager] na 19-03-1999 t/m 29-08- 2004. K] [Verweerder] was beroepshalve op de hoogte dat het UWV valsheid in geschriften pleegde met betrekking tot nie3t ontvangen besluit 2 maart 2000. L] Appellant [klager] verwijs naar uitspraak Centrale Raad van Beroep Utrecht. ECLI-NLCRVB- 2018-3866 M] conform stelplicht artikel 150 S v. heeft [verweerder] ten onrechte. verjaring niet op grond van onrechtmatig doorlopend ziek houden appellant Jansen gestuit. met inachtneming dat feiten pas in juni 2016 bekend waren geworden derhalve begon verjaring termijn van 5 jaar na juni 2016 te lopen.’ 2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 3.2 Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij namens klager op 14 september 2018 een stuitingsbrief naar de werkgever heeft gestuurd en dat de grondslagen in die brief zeer ruim zijn omschreven, zodat er veel grondslagen onder kunnen worden geschaard. De stuitingsbrief is in concept aan klager voorgelegd en pas na het akkoord van klager verstuurd. 3.3 Volgens verweerder heeft klager hem meegedeeld dat hij in 2013 of 2015 bekend werd met de schade. De rechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat klager in 2001 op de hoogte is geraakt van de schade en dat de vordering op de werkgever daarom in 2006 is verjaard. Volgens verweerder heeft hij klager erop gewezen dat dit de uitkomst zou kunnen zijn en heeft hij klager daarbij zelfs gewezen op een brief van 18 oktober 2001. 3.4 Verweerder heeft aangevoerd dat in de dagvaarding die aan de werkgever is uitgebracht een bewijsaanbod is gedaan, waaronder het horen van getuigen. De verklaring van de getuige zou zien op de medische kant van de zaak. Daaraan is de rechtbank echter niet toegekomen, omdat de rechtbank tot het oordeel kwam dat de vordering was verjaard.
4 BEOORDELING 4.1 Klager maakt in zijn processtukken gebruik van grammaticaal incorrecte, niet lopende zinnen. Een feitelijke onderbouwing, bijvoorbeeld aan de hand van rechterlijke uitspraken, ontbreekt. Klager laat ook verder na om enige context te geven. De klacht is daarom lastig te begrijpen. 4.2 Op grond van het procesdossier stelt de voorzitter niettemin vast dat verweerder klager heeft bijgestaan in een procedure waarin klager een schadevergoeding van zijn voormalig werkgever heeft gevorderd. De vordering is gestrand, omdat de rechter tot het oordeel is gekomen dat deze in 2006 is verjaard. 4.3 De klacht is, zo begrijpt de voorzitter, dat de bijstand van verweerder aan klager in de procedure tegen de werkgever ontoereikend was. Door de gebrekkige stellingname van verweerder is de rechter tot het oordeel gekomen dat de vordering is verjaard en door een tekortkoming van verweerder zijn er geen getuigen gehoord, althans zo begrijpt de voorzitter de stellingen van klager. 4.4 De voorzitter oordeelt dat verweerder kennelijk voldoende aanknopingspunten zag om de vordering van klager tegen de werkgever een kans te geven. De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerder de belangen van klager heeft geschaad door een vordering in te stellen waarvan hij moest weten dat deze geen kans van slagen had. Volgens de onweersproken stelling van verweerder die wordt gesteund door zijn bericht van 14 september 2018 aan klager, heeft verweerder klager ook gewezen op de mogelijke verjaring van de vordering. Gelet hierop heeft de voorzitter geen grond om aan te nemen dat een tekortkoming van verweerder ten grondslag ligt aan het oordeel van de rechter. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond. 4.5 Ten aanzien van het verwijt dat er door toedoen van verweerder geen getuigen zijn gehoord overweegt de voorzitter het volgende. Van een inhoudelijke beoordeling van de schadevordering is het niet gekomen, omdat deze volgens de rechter is verjaard. Reeds daarom is het tot het leveren van bewijs niet gekomen. Daar komt bij dat verweerder onweersproken heeft aangevoerd dat hij in de dagvaarding bewijs door het horen van getuigen heeft aangeboden. De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerder op dit punt tekort is geschoten. De klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond. 4.6 Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere verwijten aan de tuchtrechter voor te leggen, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk te formuleren. 4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.