Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-07-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:121

Zaaknummer

22-129/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft via een voorschotnota meer gefactureerd en geïncasseerd dan hij aan werkzaamheden heeft verricht. Verweerder heeft geen eindfactuur gestuurd, (mede) waardoor voormelde fout niet is gecorrigeerd. Klachtonderdelen deels gegrond en deels ongegrond. Voorwaardelijke schorsing van twee weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

Van 18 juli 2022

in de zaak 22-129/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 8 juni 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 15 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-062 (1459028) van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 mei 2022. Daarbij waren verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden brief met bijlagen van klager d.d. 15 mei 2022, het nagezonden e-mailbericht van de gemachtigde van verweerder van 25 mei 2022 met bijlagen en de pleitnota van de gemachtigde van verweerder.

 

2 FEITEN

2.1 Verweerder heeft klager (kort) bijgestaan in een zaak tegen I.

2.2 In deze zaak heeft klager middels een factuur van 11 april 2018 (“Nota” met factuurnummer 18.251) € 1.016,40 (6 uren tegen een uurtarief van € 140,00, te vermeerderen met 21% btw) bij verweerder in rekening gebracht. Deze factuur is per e-mailbericht van 11 april 2018 verstuurd naar klager met onder meer de volgende tekst: “(…) Bijgaand ontvangt u van mij de voorschotnota ter hoogte van 6 uren ad Eur. 140 (exclusief BTW) per uur, zoals afgesproken. (…)” Op 23 april 2018 heeft klager deze factuur voldaan.

2.3 Verweerder heeft met betrekking tot voormelde zaak een tijdregistratie opgesteld, waarin staat dat hij in de periode 10 april 2018 tot en met 30 mei 2018 310 minuten (5 uren en 10 minuten) aan de zaak heeft besteed. Verder blijkt uit deze tijdregistratie dat verweerder in de periode 16 april 2021 tot en met 10 mei 2021 70 minuten op deze zaak heeft geschreven. Deze 70 minuten zien op een verzoek van de advocaat die klager bijstaat in een (straf)zaak. In verband met een schadevergoedingsvordering vroeg deze advocaat een urenstaat op bij verweerder van de door hem bestede tijd in de I.zaak. Verweerder heeft de betreffende urenstaat (tijdregistratie) en voormelde factuur (factuurnummer 18.251) op 10 mei 2021 – na een tweede rappel – verstuurd naar de advocaat van klager in de (straf)zaak.

2.4 Op 24 mei 2022 heeft verweerder aan klager via de derdengeldenrekening van zijn (strafrecht)advocaat een bedrag betaald van in totaal € 427,57, bestaande uit € 286,00 (2 x € 143,00) aan terugbetaling eigen bijdragen en € 141,57 (€ 117,00 + 21% btw) aan terugbetaling te veel betaald voorschot.   

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)Verweerder heeft geen voorschotfactuur gestuurd.

b)Verweerder heeft in april 2018 geen urenspecificatie met de factuur meegestuurd.

c)Verweerder heeft € 117,00 exclusief btw te veel gefactureerd (50 minuten meer gefactureerd dan de tijd die – volgens de tijdregistratie van verweerder zelf – aan de zaak is besteed tegen een uurtarief van € 140,00 exclusief btw) en heeft deze fout niet gecorrigeerd.

d)Verweerder heeft geen eindfactuur gestuurd.

e)Verweerder heeft in verband met de opgevraagde urenstaat 70 minuten tijd geschreven in een reeds gesloten dossier, waardoor hij dit nog bij klager in rekening zou kunnen brengen.

f)Verweerder heeft eigen bijdragen niet terugbetaald.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is om een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Verder dient een advocaat (juist ook) in financiële aangelegenheden integer en zorgvuldig te handelen en dient hij daarover een nauwgezette verantwoording af te leggen aan zijn cliënt.

5.2 De raad is van oordeel dat de hiervoor in 3.1 onder a en b vermelde klachtonderdelen ongegrond zijn. Klager verwijt verweerder dat hij hem geen voorschotfactuur heeft gestuurd, maar uit het – in 2.2 (deels) geciteerde – e-mailbericht met bijlage van verweerder aan klager van 11 april 2018 volgt genoegzaam dat de daarbij door verweerder aan klager toegestuurde en door klager aan verweerder betaalde nota met factuurnummer 18.251 ten bedrage van € 1.016,40 een voorschotfactuur betreft. Daarom is klachtonderdeel a. ongegrond. Bovendien leidt dit ertoe dat ook klachtonderdeel b. ongegrond is. Klager verwijt verweerder in dat klachtonderdeel namelijk dat verweerder met voormelde factuur geen urenspecificatie heeft meegestuurd, terwijl de aard van een voorschotfactuur meebrengt dat daarbij geen urenspecificatie kan worden meegestuurd. Kortom, verweerder heeft op deze onderdelen niet klachtwaardig gehandeld.

5.3 Wat betreft de hiervoor in 3.1 onder c en d vermelde klachtonderdelen is de raad van oordeel dat die klachtonderdelen wel gegrond zijn. De raad motiveert dat oordeel als volgt.

5.4 Tussen partijen staat vast dat verweerder klager geen eindfactuur heeft gestuurd. Evenmin is in geschil dat verweerder € 117,00 exclusief btw (€ 141,57 inclusief 21% btw) te veel bij klager in rekening heeft gebracht en betaald heeft gekregen en dit bij het sluiten van het dossier niet heeft gecorrigeerd. Dit zijn naar het oordeel van de raad allebei klachtwaardige gedragingen. Het behoort tot de kernverplichtingen van een advocaat om ten aanzien van zijn cliënt zorgvuldig en integer om te gaan met financiële aangelegenheden. Als een advocaat er ter financiële zekerheid voor kiest om te werken op voorschotbasis is het een noodzakelijkheid dat er een eindfactuur/eindafrekening volgt. Dat geldt te meer als het betaalde voorschot hoger is dan het verschuldigde honorarium. Dat laatste is in deze zaak het geval en desondanks heeft verweerder geen eindfactuur gestuurd en is hij niet (tijdig) tot terugbetaling overgegaan. Weliswaar heeft verweerder aangevoerd dat hij vergeten was om een eindfactuur op te maken (geen kwade wil) en dat hij een en ander inmiddels heeft hersteld door de betaling op 24 mei 2022, maar dat neemt – wat daar ook van zij – naar het oordeel van de raad niet weg dat het betreffende handelen c.q. nalaten van verweerder als (ernstig) onzorgvuldig en – dus –  klachtwaardig handelen moet worden aangemerkt. Bovendien was klager gezien zijn tuchtrechtelijk verleden al een gewaarschuwd man, zodat van hem extra zorgvuldigheid verwacht mocht worden. Concluderend is de raad van oordeel dat wat deze klachtonderdelen betreft zijdens verweerder sprake is van handelen en/of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en dat in strijd is met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten ten opzichte van zijn cliënt.

5.5 De raad is van oordeel dat de hiervoor in 3.1 onder e en f vermelde klachtonderdelen ongegrond zijn. Wat betreft klachtonderdeel e staat het verweerder naar het oordeel van de raad vrij om deze tijd op het betreffende dossier te schrijven. Het betreft immers tijd die verweerder met betrekking tot dat dossier heeft besteed. Dat betekent overigens niet per definitie dat verweerder deze tijd ook bij klager kan declareren. Immers, niet alle op een dossier geschreven tijd betreft declarabele werkzaamheden. Overigens blijkt nergens uit dat verweerder deze tijd in rekening heeft gebracht bij klager. Wat betreft klachtonderdeel f overweegt de raad dat verweerder inmiddels tot terugbetaling van de eigen bijdragen is overgegaan. Dat het klachtwaardig is dat verweerder deze eigen bijdragen niet eerder heeft terugbetaald, heeft klager niet – dan wel niet voldoende onderbouwd – gesteld.      

 

6 MAATREGEL

6.1 Blijkens het voorgaande is zijdens verweerder op twee klachtonderdelen sprake van handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en dat in strijd is met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten ten opzichte van zijn cliënt. Gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder heeft de raad moeite om te geloven dat het hier om een vergissing gaat. En mocht daarvan daadwerkelijk sprake zijn geweest, dan is de conclusie onvermijdelijk dat verweerder wel bijzonder hardleers is. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder betoogt dat hij doende is om zijn organisatie aan te passen zodat dergelijke fouten niet meer voor komen. Op zich verheugt dat de raad maar gelet op het al genoemde tuchtrechtelijke verleden van verweerder acht de raad een stevige “stok achter de deur” toch wenselijk. Gelet daarop acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken passend en geboden.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen 3.1 onder c en d gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 3.1 onder a, b, e en f ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en E. Rosier, leden, bijgestaan door mr. J. Elissen, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.

 

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op: 18 juli 2022