Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-08-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:118

Zaaknummer

22-268/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht van twee verzekeraars over letselschadeadvocaat. Verweerster heeft aan de twee verzekeraars niet (actief) gemeld dat er twee ongevallen met gelijksoortig letsel hadden plaatsgevonden, terwijl deze informatie bij uitstek relevant was voor de verzekeraars. Zij heeft daarmee noodzakelijk informatie onthouden aan de verzekeraars. Zij heeft vervolgens dubbel geclaimd door verschillende posten bij beide verzekeraars in te dienen. Door verweersters handelen en nalaten is veel onduidelijkheid ontstaan over welke schade en kosten het gevolg waren van welk ongeval. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden integriteit en deskundigheid. Gelet op de ernst van de gedragingen en ondanks blanco tuchtrechtelijk verleden wordt een voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd. Verkorte inzagetermijn.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 augustus 2022 (bij vervroeging) in de zaak 22-268/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 1 gemachtigde: [mr. M]

en 

klaagster 2 gemachtigde: [dhr. L] gemachtigde voor beide klaagsters: mr. M.T. Spronck

over:

verweerster gemachtigde: mr. G. Schakenraad

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 9 april 2021 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 31 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022.27 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 juli 2022. Daarbij waren de drie gemachtigden van klaagsters, alsmede verweerster en haar gemachtigde aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 24.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Op 15 maart 2017 is dhr. X betrokken geweest bij een verkeersongeval (hierna ook: ongeval I). Dhr. X heeft bij het ongeval letsel opgelopen, te weten letsel aan zijn linkerknie en whiplashachtige klachten. De veroorzaker van het ongeval was verzekerd bij klaagster 1.  2.3    Op 10 april 2017 is dhr. X betrokken geweest bij een tweede verkeersongeval (hierna ook: ongeval II). Dhr. X heeft ook bij dit ongeval letsel opgelopen, onder meer klachten aan zijn rechterknie en pijn in zijn hoofd, rug en schouders. De veroorzaker van dit ongeval was verzekerd bij V (een rechtsvoorganger van klaagster 2).  2.4    Op 5 mei 2017 heeft klaagster 1 de aansprakelijkheid voor het ontstaan en de gevolgen van ongeval I erkend. 2.5    Bij brief van 21 juli 2017 heeft verweerster twee geneeskundige verklaringen met klaagster 1 gedeeld. In één van de verklaringen staat onder meer vermeld:  “(…) Op 10-4-2017 zagen wij op de spoedeisende hulp uw patiënt )…). Patiënt zat op de scooter en werd met een onbekende snelheid aangereden door een auto (…).” In het verslag van de fysiotherapeut van 20 juni 2017 is onder meer vermeld: “(…) patiënt werd 04-04-2017 doorverwezen i.v.m. nek schouderklachten na ongeluk motor vs. auto 15-03-2017. De klachten bestaan uit nek-schouder pijn met hoofdpijnklachten en linkerknieklachten. (…) Echter kreeg dhr op 10-04-2017 een nieuw motorongeluk, vs een auto, waarbij hij schijnbaar over de auto heen is geslagen (…)” 2.6    Op 4 augustus 2017 heeft, namens klaagster 1, een letselschaderegelaar een huisbezoek gebracht aan dhr. X. Verweerster was bij dit bezoek aanwezig. In het van het bezoek opgemaakte rapport is onder meer opgenomen:  “Letsel/klachten direct na ongeval: Whiplashachtige klachten (zoals nek- en rugklachten) en linker knieklachten. Behandelingstraject/verloop herstel: (…) Cliënt bezocht later in verband met aanhoudende klachten zijn huisarts, die verwees naar het Erasmus Medisch Centrum (EMC) te Rotterdam. Daar kwam cliënt met ingang van 10-4-2017 onder behandeling en werd onder andere een MRI-scan (van de knie) gemaakt. (…) Hij kreeg vervolgens (…) 1 keer per week fysiotherapie voor de nek- en rugklachten. Die therapie heeft hij nog steeds” 2.7    Op 13 september 2017 heeft klaagster 2 de aansprakelijkheid voor het ontstaan en de gevolgen van ongeval II erkend.  2.8    Bij brief van 7 maart 2018 heeft verweerster onder meer een voorlopige schadestaat naar klaagster 2 gezonden, waarin onder meer de volgende schadeposten zijn opgenomen:  -    Schade wegens studievertraging: € 16.850,- (voor de begroting van de schade is aangesloten bij de Richtlijn Studievertraging 2018 van de Letselschade Raad). Dhr. X mocht zijn opleiding niet voltooien en heeft als gevolg hiervan drie jaar opleidingskosten betaald zonder zijn opleiding met succes te kunnen afronden.  -    Kosten eigen risico: € 385,-. 2.9    Verweerster heeft een medisch advies gevraagd met betrekking tot het letsel opgelopen bij ongeval I. In het advies van 26 maart 2018 wordt geen melding gemaakt van ongeval II. In de bijlage is een brief van de fysiotherapeut opgenomen, waaruit volgt dat dhr. X 11 keer onder behandeling is geweest en na 18 juli 2017 niet meer onder behandeling is. 2.10    Verweerster heeft daarnaast, bij dezelfde medisch adviseur, een medisch advies gevraagd met betrekking tot het letsel opgelopen bij ongeval II. In het advies van 27 maart 2018 is onder meer vermeld: “Ten aanzien van mogelijke pre-existentie wordt in de nu voorliggende stukken gemeld dat cliënt recent ook een aanrijding had met whiplashklachten. Hiervan had cliënt klachten van de nek-, schouders, en rug.” 2.11    Bij brief van 10 april 2018 heeft verweerster een regelingsvoorstel gedaan aan klaagster 1. In de brief wordt ongeval II niet vermeld. In de brief vermeldt verweerster onder meer de volgende schadeposten: -    Studievertraging: € 20.036,-, waarvan een bedrag van € 16.625,- voor opgelopen studievertraging en de gevolgen daarvan (normbedrag studievertraging uit de Richtlijn Letselschade Raad 2018). Dhr. X mocht zijn opleiding niet voltooien en heeft als gevolg hiervan drie jaar opleidingskosten betaald zonder zijn opleiding met succes te kunnen afronden. -    Kosten herstel:  eigen risico zorgverzekering: € 385,-; niet gedekte kosten fysiotherapie: € 33,- per behandeling x 20 behandelingen = € 1.045,- 2.12    Bij brief van 17 juli 2018 heeft een medewerker van klaagster 1 aan verweerster onder meer geschreven: “Onlangs sprak ik u over het dossier van [cliënt]. Ik heb met u besproken dat uit de bijlage van uw medische advies blijkt dat uw cliënt een tweede ongeval heeft gehad vlak na ons geval. [R] heeft bevestigd dat het dezelfde soort klachten betreft. (…) Wij zullen in deze zaak optreden als regelend verzekeraar voor beide ongevallen.” 2.13    Bij brief van 30 oktober 2018 heeft verweerster aan klaagster 1 onder meer geschreven: “Een opmerking mijnerzijds: voor wat betreft de whiplashklachten refereert mijn medisch adviseur in zijn advies aan het ongeval van 15 maart 2017. (…) Ik dien u tevens te wijzen op één van mijn begeleidende brieven bij de toezending van medische informatie aan [klaagster 1]. Bijgaand schrijven dateert van voor het gezamenlijk huisbezoek en in de bijgevoegde brief wordt melding gemaakt van het tweede ongeval. (…) Wat mij betreft is dan ook reeds vanaf aanvang openheid van zaken gegeven.” 2.14    Bij brief van 7 november 2019 heeft verweerster aan de gemachtigde van klaagsters een voorstel voor een eindregeling met beide klaagsters gedaan.  2.15    Verweerster heeft, namens dhr. X, klaagsters gedagvaard en – kort gezegd – betaling van de schade gevorderd. Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 3 maart 2021 zijn de vorderingen afgewezen en is dhr. X veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. De rechtbank heeft onder meer overwogen: “4.3 … hebben [dhr. X] en zijn gemachtigde niet kunnen verklaren op welk moment de verzekeraars concreet zijn geïnformeerd over het feit dat er twee ongevallen hebben plaatsgevonden. […]  Door op deze wijze zijn schade te claimen heeft [dhr. X] beide verzekeraars in de veronderstelling gelaten dat alle geclaimde schade voortvloeide uit het ongeval waarvoor de betreffende verzekeraar de aansprakelijkheid droeg. (…) 4.11 [Dhr. X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hoewel aansprakelijkheid van de beide verzekeraars voor de ongevallen vaststaat, geeft hetgeen hiervoor aan de orde is gekomen over de handelwijze van [dhr. X] en zijn gemachtigde in het buitengerechtelijke traject de rechtbank aanleiding voor dit oordeel. De stelling van [dhr. X], dat hij niet anders kon dan tot dagvaarding overgaan, volgt de rechtbank niet. [Dhr. X] (en zijn gemachtigde) hadden de beide verzekeraars vanaf het begin duidelijk moeten meedelen dat er twee ongevallen hadden plaatsgevonden, dat bij beide ongevallen letselschade was ontstaan en om welke schade dit ging.”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagsters verwijten verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft schade die haar cliënt als gevolg van de twee ongevallen heeft geleden “dubbel” bij de verzekeraars geclaimd; b)    Verweerster heeft geen melding gemaakt (bij de verzekeraars) van het andere ongeval; c)    Verweerster heeft geen onderscheid gemaakt in het letsel als gevolg van de beide ongevallen; d)    Verweerster heeft aan de verzekeraars beperkte of onjuiste informatie verschaft; e)    Verweerster heeft haar medisch adviseur opdracht gegeven om twee afzonderlijke medische adviezen te laten opstellen waarbij, hoewel de klachten elkaar grotendeels overlappen, in het advies voor klaagster 1 niet werd verwezen naar het tweede ongeval. 3.2    In de kern komen de verwijten van klaagsters erop neer dat verweerster heeft geprobeerd de verzekeraars onwetend te houden van het andere ongeval en dat verweerster heeft geprobeerd de schade als gevolg van de beide ongevallen separaat, en daarmee dubbel, vergoed te krijgen. Pas in april 2018 was voor klaagster 1 duidelijk dat er sprake was van een tweede ongeval.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagsters. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Klachtonderdelen b) en d) 5.2    Vast staat dat verweerster klaagsters niet actief heeft geïnformeerd over het feit dat er binnen een maand twee ongevallen hadden plaatsgevonden. In de correspondentie met klaagster 2 over ongeval II heeft verweerster geen melding gemaakt van het eerste ongeval. Evenmin heeft verweerster klaagster 1 op de hoogte gesteld van het feit dat er kort na ongeval I nog een ongeval heeft plaatsgevonden. Verweerster heeft zelfs twee afzonderlijke medische adviezen laten opstellen, waarbij, hoewel de klachten grotendeels overlappen, slechts in het advies dat bestemd was voor klaagster 2 met een enkele zin werd verwezen naar ongeval I. Klaagster 1 heeft zelf moeten constateren dat sprake was van een tweede ongeval waarbij dhr. X ook letsel had opgelopen.  5.3    Namens verweerster is aangevoerd dat zij geen melding heeft gemaakt van het tweede ongeval, omdat zij de discussie over alternatieve causaliteit (art. 6:99 BW) wilde voorkomen. De raad leidt daaruit af dat verweerster bewust de keuze heeft gemaakt om de verzekeraars over en weer niet op de hoogte stellen van het feit dat er twee ongevallen waren gebeurd.  5.4    Verweerster heeft zich verder op het standpunt gesteld dat een advocaat niet verplicht is of kan zijn een tweede ongeval te melden en dat het tweede ongeval nimmer is ontkend. De raad verwerpt deze stellingen en overweegt dat verweerster verplicht was om actief en ongevraagd openheid van zaken te geven en melding te maken van een tweede ongeval, zeker nu beide ongevallen soortgelijk letsel tot gevolg hadden. Dat klaagsters wellicht uit een terloopse opmerking in een geneeskundige verklaring of medisch advies zelf hadden kunnen opmaken dat er sprake was van een tweede ongeval, is volstrekt onvoldoende en kan niet worden beschouwd als openheid van zaken geven, zoals verweerster stelt. Verweerster was gehouden alle relevante feiten en omstandigheden zelf aan de beide verzekeraars te melden. Zij had dan ook vanaf het begin duidelijk moeten meedelen dat er twee ongevallen hadden plaatsgevonden, dat bij beide ongevallen letselschade was ontstaan en om welke schade dat ging.  5.5    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster de kernwaarde integriteit heeft geschonden door klaagsters niet op de hoogte te stellen van het feit dat er twee ongevallen waren gebeurd. Ook staat daarmee vast dat verweerster slechts beperkte informatie aan klaagsters heeft verstrekt. Zij heeft dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 5.6    In aanvulling daarop overweegt de raad, met betrekking tot klachtonderdeel d, dat verweerster in haar regelingsvoorstel van 10 april 2018 de kosten voor 20 behandelingen fysiotherapie heeft opgenomen. Uit (de bijlage bij) het medisch advies van 26 maart 2018 volgt echter al dat slechts 11 behandelingen hadden plaatsgevonden en dat dhr. X niet meer onder behandeling was. Door te stellen dat 20 behandelingen hadden plaatsgevonden en daarvoor vergoeding te vragen, heeft verweerster onjuiste informatie verschaft. Zij heeft ook daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.  5.7    De raad verklaart de klachtonderdelen b en d dan ook gegrond.  Klachtonderdelen a) en c)  5.8    Verweerster stelt de beide zaken afzonderlijk te hebben behandeld om de schade per ongeval zoveel mogelijk gescheiden te kunnen claimen. De raad volgt verweerster hierin niet. Door op deze wijze de schade te claimen heeft verweerster de beide verzekeraars in de veronderstelling gelaten dat alle geclaimde schade voortvloeide uit het ongeval waarvoor de betreffende verzekeraar de aansprakelijkheid droeg. Verweerster heeft in ieder geval een aantal posten, te weten de posten studievertraging en eigen risico, volledig bij beide verzekeraars, en daarmee dubbel, geclaimd. Zij heeft dat ter zitting ook erkend. Verweerster stelt bij overige posten, zoals de posten huishoudelijke werkzaamheden en verplaatste schade, onderscheid te hebben gemaakt. Zij heeft dit echter volstrekt niet inzichtelijk gemaakt. Verweersters wijze van claimen heeft er toe geleid dat in het geheel niet duidelijk is geworden welke kosten zijn ontstaan als gevolg van welk ongeval. Dat de schadeopgaven slechts een voorlopig karakter hadden, zoals verweerster stelt, doet daar niet aan af. Ook een (voorlopige) schadestaat dient reële schadeposten te bevatten. Dat de geclaimde kosten toch niet volledig zouden worden vergoed, zoals verweerster stelt, maakt niet dat bij beide verzekeraars het volledige schadebedrag kan worden geclaimd. Ook op deze punten heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal ook de klachtonderdelen a en c daarom gegrond verklaren.     Klachtonderdeel e) 5.9    De raad overweegt dat de medische adviezen zijn opgesteld door dezelfde medisch adviseur, in opdracht van verweerster. Dat verweerster opdracht heeft gegeven de beide ongevallen strikt gescheiden te houden, kan de raad gelet op het dossier, niet vaststellen. Dat in één van de adviezen niet is verwezen naar het tweede ongeval, kan niet aan verweerster worden verweten, nu zij de adviezen niet heeft opgesteld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Tot slot 5.10    Verweerster heeft klaagsters allerlei verwijten gemaakt betreffende de behandeling van de zaken van dhr. X. Nu het in deze tuchtzaak gaat om het handelen en nalaten van verweerster, en niet dat van klaagsters, zal de raad deze verwijten buiten beschouwing laten.

6    MAATREGEL 6.1    Het gedrag van verweerster heeft niet voldaan aan de professionele standaard, inhoudende dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Zij heeft aan de twee betrokken verzekeraars niet (actief) gemeld dat er twee ongevallen met gelijksoortig letsel hadden plaatsgevonden, terwijl deze informatie bij uitstek relevant was voor de verzekeraars. Zij heeft daarmee noodzakelijke informatie aan de verzekeraars onthouden. Verweerster heeft vervolgens dubbel geclaimd door verschillende posten bij beide verzekeraars in te dienen. Door verweersters handelen en nalaten is veel onduidelijkheid ontstaan over welke schade en kosten het gevolg waren van welk ongeval, waar haar cliënt uiteindelijk met name de dupe van is geworden. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden integriteit en deskundigheid.  6.2    Gelet op de ernst van de gedragingen en ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster acht de raad een voorwaardelijke schorsing van twee weken passend en noodzakelijk.   6.3    De in de wet genoemde termijn gedurende welke de gegevens genoemd in artikel 8a lid 2 onder b tot en met e Advocatenwet – waaronder een voorwaardelijke schorsing – door een ieder kunnen worden ingezien bedraagt tien jaar. De tuchtrechter kan bepalen dat deze termijn wordt verkort, maar niet korter dan de duur van de schorsing. De tuchtrechter kan in een concreet geval door verkorting van de termijn rekening houden met het gerechtvaardigde belang van een advocaat bij een kortere inzagetermijn en aldus disproportionele situaties voorkomen. In deze zaak ziet de raad ambtshalve aanleiding om de termijn van tien jaar te verkorten tot vier jaar, gelet op de aard en duur van de voorwaardelijke schorsing en op de duur van de proeftijd.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagsters betaalde griffierecht van € 50,- aan klaagsters vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagsters dienen binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagsters, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.  7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagsters. Klaagsters dienen binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven. 7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klachtonderdelen a, b, c en d gegrond; -    verklaart klachtonderdeel e ongegrond; -    legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op; -    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd; -     stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging; -     stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt. -    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagsters; -    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagsters, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4; -        bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 4 jaar.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan, M.G. van den Boogerd. A.B. Baumgarten, en M.J. Smit, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022 (bij vervroeging).