Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-07-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:168
Zaaknummer
22-328/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Klager heeft - tegenover de gemotiveerde betwisting door de advocaat - zijn stellingen niet gestaafd met bewijs.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 juli 2022 in de zaak 22-328/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: de heer E.A., wonende te [plaats] oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 20 april 2022 met kenmerk 1452036, door de raad ontvangen op 20 april 2022, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft een geschil (gehad) met een autohandelaar over een door klager gekochte auto. 1.2 In verband met dit geschil heeft de gemachtigde van klager op 7 december 2018 telefonisch contact opgenomen met verweerder. Verweerder heeft in dit gesprek zijn uurtarief genoemd. 1.3 Op 7 december 2018 heeft verweerder een aantal stukken ontvangen en heeft hij de gemachtigde van klager bericht de zaak te willen overnemen. Op 12 december 2018 heeft verweerder van de gemachtigde desgevraagd een door klager ondertekende machtiging ontvangen. 1.4 Op 9 januari 2019 heeft verweerder de namens klager aan hem verzonden stukken bestudeerd. Op 10 januari 2019 heeft hij het volledige dossier opgevraagd bij de vorige advocaat van klager. Vervolgens heeft hij overleg gevoerd met klager en zijn gemachtigde. 1.5 Eind januari 2019 heeft verweerder het dossier van de vorige advocaat van klager ontvangen. Vervolgens heeft hij een concept-dagvaarding opgesteld. 1.6 Op 6 februari 2019 heeft verweerder de concept-dagvaarding en de opdrachtbevestiging aan (de gemachtigde van) klager verzonden. In de opdrachtbevestiging stond een uurtarief van € 212,- exclusief BTW en kantoorkosten vermeld. 1.7 Op 7 februari 2019 heeft klager verweerder zijn opmerkingen over de concept-dagvaarding kenbaar gemaakt. Op diezelfde datum heeft klager verweerder nadere informatie gestuurd met het oog op de dagvaarding. 1.8 Klager heeft de op 8 februari 2019 en 6 maart 2019 verzonden facturen betaald. 1.9 Op 1 november 2019 heeft verweerder klager een factuur gestuurd voor werkzaamheden in verband met het opstellen van een akte van wijziging en/of vermeerdering van eis. 1.10 Bij e-mail van 13 november 2019 aan verweerder heeft de gemachtigde van klager bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de factuur van 1 november 2019. 1.11 Op 5 december 2019 heeft verweerder de gemachtigde van klager zijn e-mail van 6 februari 2019 met opdrachtbevestiging gestuurd. 1.12 Bij e-mail van 12 december 2019 aan verweerder heeft de gemachtigde van klager zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte een uurtarief exclusief BTW heeft gecommuniceerd en dat er geen opdrachtbevestiging is ontvangen. 1.13 Verweerder heeft daarop bij e-mail van 17 december 2019 laten weten dat hij de zaak enkel nog wilde voorzetten in rechtstreekse samenwerking met klager. Verder heeft verweerder aangegeven bereid te zijn een korting te verlenen op de laatste factuur. 1.14 Hierop hebben klager en verweerder op 17 december 2019 afgesproken dat verweerder en klager de zaak samen (zonder gemachtigde) zouden voortzetten en dat verweerder de laatste factuur gedeeltelijk zou crediteren. 1.15 Bij vonnis van 24 juni 2020 zijn de vorderingen van klager afgewezen. 1.16 Op 12 november 2020 heeft de gemachtigde van klager een klacht over verweerder ingediend bij verweerder. De daaropvolgende communicatie tussen de gemachtigde van klager en (het kantoor van) verweerder heeft niet tot een oplossing geleid. 1.17 Op 1 juni 2021 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) telefonisch een tarief exclusief BTW te communiceren, terwijl hij het tarief inclusief BTW had moeten vermelden omdat klager een consument is; b) aan zijn zaak te beginnen zonder opdrachtbevestiging; c) de opdrachtbevestiging uiteindelijk naar een niet-bestaand e-mailadres te versturen; d) tijdens de zaak van klager interne fouten te maken die kostenverhogend en vertragend werkten ten nadele van klager.
3 VERWEER Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de voorzitter voorop dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Kort gezegd: de bewijslast voor de juistheid van de klacht rust op klager.Klachtonderdelen a) en b) 4.2 In deze klachtonderdelen verwijt klager verweerder dat hij telefonisch ten onrechte een uurtarief exclusief BTW heeft gecommuniceerd (a) en dat verweerder aan de zaak van klager is begonnen zonder opdrachtbevestiging (b). 4.3 De voorzitter stelt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen voorop dat een advocaat gehouden is om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil moet de advocaat deze belangrijke informatie schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. 4.4 De voorzitter overweegt als volgt. 4.5 Verweerder stelt dat hij de gemachtigde van klager op voorhand telefonisch zijn uurtarief van € 212,- heeft meegedeeld, waarbij hij heeft aangegeven dat dit bedrag diende te worden vermeerderd met 5% kantoorkosten en 21% BTW. 4.6 Uit de uiteindelijke opdrachtbevestiging blijkt bovendien onmiskenbaar wat verweerders uurtarief inclusief BTW was. Op deze voorwaarde heeft verweerder ook daadwerkelijk gedeclareerd, reeds kort na aanvang van zijn werkzaamheden en kort na toezending van de opdrachtbevestiging. Er heeft daarom redelijkerwijs geen twijfel over het precieze tarief kunnen bestaan, althans eventueel slechts zeer korte tijd. Verweerder heeft ervan mogen uitgaan dat het uurtarief inclusief BTW geen probleem was. Klager en zijn gemachtigde hebben immers niet tegen de opdrachtbevestiging geprotesteerd. Daarnaast zijn de facturen van het begin af aan zonder protest betaald, uitgaande van het overeengekomen uurtarief te vermeerderen met BTW. Onder deze omstandigheden is geen sprake van onduidelijkheid over de financiële afspraken die het gevolg zou zijn van het niet duidelijk communiceren en/of vastleggen door verweerder. Hoewel verweerder de opdrachtbevestiging relatief laat heeft verzonden, moet die omstandigheid worden bezien in het licht van het relatief late moment na het eerste telefonische contact dat verweerder daadwerkelijk voor klager aan de slag kon gaan. Verweerder heeft immers aangevoerd dat hij op 9 januari 2019 daadwerkelijk de eerste werkzaamheden voor klager heeft verricht. Verweerder heeft de stukken toen bestudeerd en het dossier opgevraagd bij de vorige advocaat. Ook kreeg verweerder toen de opdracht van klager en diens gemachtigde om de wederpartij van klager te dagvaarden. Op 6 februari 2019 heeft verweerder de concept-dagvaarding en een schriftelijke opdrachtbevestiging naar klager gestuurd. Op 8 februari 2019 heeft verweerder klager een factuur gestuurd voor een aantal uren, welke factuur klager zonder protest heeft betaald. Vervolgens heeft verweerder klager op 6 maart 2019 een factuur gestuurd voor het opstellen van de dagvaarding. Klager heeft ook die factuur zonder protest betaald. De facturen gaan ook uit van het uurtarief te vermeerderen met BTW, zoals dat ook blijkt uit de voorwaarden in en bij de opdrachtbevestiging. 4.7 Nu er redelijkerwijs geen onduidelijkheid heeft kunnen bestaan over de financiële voorwaarden, verklaart de voorzitter klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel c) 4.8 Klager verwijt verweerder dat hij de opdrachtbevestiging naar een niet-bestaand e-mailadres heeft verstuurd. 4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft zijn stelling niet gestaafd met bewijs. Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat hij de opdrachtbevestiging naar een niet-bestaand e-mailadres heeft verstuurd. Het bedoelde e-mailadres was kennelijk wel degelijk in gebruik en verweerder heeft ook vanaf dit e-mailadres berichten van klager ontvangen. Als gevolg hiervan is de juistheid van dit verwijt niet komen vast te staan en is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) 4.10 In dit laatste klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij tijdens de zaak van klager interne fouten heeft gemaakt die kostenverhogend en vertragend werkten ten nadele van klager. 4.11 Verweerder heeft echter gemotiveerd betwist dat eventuele meerkosten als gevolg van fouten ten laste van klager zijn gebleven. Daarnaast blijkt uit het klachtdossier niet dat sprake is geweest van vertraging als gevolg van fouten. 4.12 Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. N.M. van Trijp is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier) Verzonden d.d. 4 juli 2022