Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-07-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:155
Zaaknummer
21-791/AL/MN
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het waarschuwen van klager voor een mogelijke overtreding van gedragsregels, in dit geval de gedragsregels 25 en 27, zoals verweerster in haar e-mail heeft gedaan, is niet klachtwaardig. Niet gebleken dat verweerster haar dreiging met een klacht als pressiemiddel heeft gebruikt in de faillissementsprocedure. Van een tardief ingediende klacht is geen sprake. Dat klager dat wel zo ervaart, betekent niet dat sprake is van klachtwaardig handelen. Het is, ondanks de op de zitting gegeven toelichting door klager, niet duidelijk wat klager bedoelt met zijn stelling dat de door verweerster ingediende klacht opportuun en ‘mobbing’ is. De raad heeft daarom ook niet kunnen vaststellen of daarvan sprake is, laat staan of een dergelijk handelen klachtwaardig is. Klacht in alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 25 juli 2022 in de zaak 21-791/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klager over:verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 29 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster. In overleg met klager en verweerster is besloten dat deze klacht wordt onderzocht door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken). 1.2 Op 4 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1284858/FH/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is gelijktijdig met de klacht van verweerster over klager (20-949/AL/MN) en met de klacht van mr. Van K. over klager (20-948/AL/MN) behandeld op de zitting van de raad van 16 mei 2022. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 2. Ook heeft de raad kennisgenomen van de klachtdossiers in de zaken 20-949/AL/MN en 20-948/AL/MN.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager stond cliënten bij in een geschil met de heer De K. Verweerster heeft de heer De K. sinds december 2019 bijgestaan. 2.3 Op 24 december 2019 heeft klager een e-mail naar verweerster gestuurd. Direct na verzending van zijn e-mail ontving klager een afwezigheidsmelding. Daarop heeft klager een e-mail naar de partner van de cliënt van verweerster gestuurd. 2.4 Op 9 maart 2020 heeft verweerster het volgende naar klager gemaild:
‘Ik wijs u er verder nog op dat dit bericht en al mijn eerdere berichten aan u in het kader van deze onderhandeling en pogingen tot schikking confraterneel zijn en dus niet in een eventuele faillissementsprocedure mogen worden overgelegd. Mocht u daartoe desondanks overgaan, dan zal ik zonder meer een klacht indienen. Daarbij zal dan ook het feit dat u de partner van mijn cliënt in december rechtstreeks hebt benaderd, worden betrokken.’
2.5 Op 31 juli 2020 heeft verweerster bij de deken een klacht ingediend over klager. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 20-949/AL/MN. Tijdens het onderzoek naar deze klacht heeft verweerder zijn klacht over verweerster ingediend.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende: a) verweerster heeft in haar e-mail van 9 maart 2020 om 16:37 uur gedreigd met het indienen van een klacht over hem en heeft daarmee oneigenlijk gebruik gemaakt van het dreigen met een klacht als pressiemiddel in een civiele procedure; b) verweerster heeft een klacht ingediend in strijd met haar eerder gedane mededeling dat alleen een klacht zou worden ingediend indien confraternele correspondentie in het geding zou worden gebracht; c) verweerster heeft tardief en opportuun een klacht ingediend; d) verweerster heeft haar klacht, gelet op het tijdstip van indienen van de klacht, uitsluitend ingediend als ‘mobbing’. 3.2 Klager heeft zijn klacht over verweerster als voorwaardelijke tegenklacht ingediend. In het kader van zijn klacht heeft klager het volgende gesteld. Door de strikte formulering ‘zonder meer’ kreeg de waarschuwing in verweersters e-mail van 9 maart 2020 een dreigend karakter. Daarbij wijst klager erop dat verweerster geen klacht over hem heeft ingediend over het overleggen van confraternele correspondentie, maar dat verweerster op 31 juli 2020 toch over hem heeft geklaagd ter zake van het benaderen van de partner van haar cliënt. De klacht van verweerster is opportuun en tardief en uitsluitend ingediend als ‘mobbing’. 3.3 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerster aangevoerd dat zij in haar e-mail van 9 maart 2002 inderdaad heeft gedreigd met het indienen van een klacht als klager confraternele correspondentie in het geding zou brengen, omdat zij die mogelijkheid vanwege de houding van klager niet ondenkbaar achtte. Daarbij is volgens verweerster geen sprake van het gebruiken van een klacht als pressiemiddel in een civiele procedure. Volgens verweerster valt uit haar e-mail af te leiden dat zij al overwoog om een klacht in te dienen omdat klager de partner van haar cliënt in december 2019 had benaderd, maar dat zij dit zeker zou doen als daar nog bij zou komen dat klager confraternele correspondentie in het geding zou brengen. Tot slot heeft verweerster aangevoerd dat haar klacht over klager niet tardief of opportuun is en kan ook niet worden beschouwd als ‘mobbing’. 4.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 Ter zitting heeft de raad vastgesteld dat klager zijn klacht over verweerster heeft ingediend onder de voorwaarde dat als de raad de klacht van verweerster over klager in klachtzaak 20-949/AL/MN ongegrond verklaart, zijn klacht over verweerster als niet ingediend kan worden beschouwd. De raad heeft de klacht van verweerster over klager bij beslissing van dezelfde datum als deze beslissing gegrond verklaard. Omdat aan de door klager gestelde voorwaarde voor zijn klacht niet is voldaan, zal de raad de klacht van klager over verweerster hierna inhoudelijk beoordelen. Toetsingskader 5.2 Uitgangspunt is dat de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.Klachtonderdelen a) en b) 5.3 Klachtonderdelen a) en b) gaan in de kern over de inhoud van de e-mail van verweerster van 9 maart 2020 en lenen zich daarom voor een gezamenlijke beoordeling. 5.4 De raad is van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Ter zitting heeft verweerster toegelicht waarom zij in deze specifieke situatie heeft gedreigd met het indienen van een klacht. Daarbij heeft verweerster een duidelijke link gelegd met klagers e-mail van 24 december 2019 aan mevrouw Van K., de partner van haar cliënt, een link waar verweerster ook in haar e-mail van 9 maart 2020 naar heeft verwezen. Verweerster heeft uiteindelijk op 31 juli 2020 ook een klacht over klagers handelen in december 2019 ingediend, een klacht die door de raad bij beslissing van dezelfde datum als deze beslissing gegrond is verklaard. Het waarschuwen van klager voor een mogelijke overtreding van gedragsregels, in dit geval de gedragsregels 25 en 27, zoals verweerster in haar e-mail heeft gedaan is niet klachtwaardig. Het is de raad niet gebleken dat verweerster haar dreiging met een klacht als pressiemiddel heeft gebruikt in de faillissementsprocedure. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook ongegrond.Klachtonderdelen c) en d) 5.5 Klachtonderdelen c) en d) gaan in de kern over het tijdstip waarop verweerster haar klacht over klager heeft ingediend en lenen zich daarom voor een gezamenlijke beoordeling. 5.6 De raad is van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het handelen dat klager verweerster verwijt dateert van 9 maart 2020. Op het moment dat verweerster haar klacht over klager indiende, op 31 juli 2020, was de driejaarstermijn voor het indienen van een klacht als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet nog niet verstreken. Verweerster heeft haar klacht over klager dus tijdig bij de deken ingediend. Van een tardief ingediende klacht is dan ook geen sprake. Dat klager dat wel zo ervaart, betekent niet dat sprake is van klachtwaardig handelen. Verder is het de raad in verband met het tijdstip van de door verweerster ingediende klacht, ook na de op de zitting gegeven toelichting door klager, niet duidelijk wat klager bedoelt met zijn stelling dat de door verweerster ingediende klacht opportuun en ‘mobbing’ is. De raad heeft daarom ook niet kunnen vaststellen of daarvan sprake is, laat staan of een dergelijk handelen klachtwaardig is. Klachtonderdelen c) en d) zijn dan ook ongegrond.Conclusie 5.7 Uit het bovenstaande volgt dat de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond zal verklaren.
BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, P.Th. Mantel, S.J. de Vries en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 25 juli 2022