Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-07-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:128

Zaaknummer

220108

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Nu klager meerdere keren door de deken in de gelegenheid is gesteld de benodigde informatie te verstrekken en hij daar niet aan heeft voldaan, voldoet de door klager verschafte informatie niet aan de vereisten om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet op deugdelijke wijze te kunnen beoordelen. Ook het hof kan uit de aan de deken opgestuurde stukken en het beklagschrift onvoldoende herleiden waarvoor klager precies een advocaat nodig heeft, welke procedure(s) hij wil voeren en wat hij de door hem genoemde bedrijven/personen precies verwijt. Het hof is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat klager een procedure wenst te voeren waarvoor bijstand van een advocaat verplicht is. Daarnaast is het hof met de deken van oordeel dat uit de stukken ook niet duidelijk is geworden of klager een procedure wenst te voeren in het arrondissement Rotterdam. Beklag ongegrond. 

Uitspraak

van 18 juli 2022 in de zaak 220108   naar aanleiding van het beklag van:

klager   tegen:   mr. P. Hanenberg Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

de deken

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij beslissing van 23 maart 2022. Klager heeft een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 23 maart 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier: - correspondentie in de periode van 5 tot en met 20 mei 2022 tussen klager en de griffie van het hof over de artikel 13 procedure; - het verweer van de deken van 19 mei 2022.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Op 21 maart 2022 heeft klager bij de deken een verzoek ingediend om een advocaat aan te wijzen, omdat hij een procedure wil starten ‘tegen verzekeringen’. Hij heeft aangegeven dat het rechtsgebied letselschade van toepassing is en dat sprake is van spoed. Verder heeft klager aangegeven dat de advocaten die hij heeft benaderd hem niet willen bijstaan ‘omdat ze niet weten of ze hun geld vergoed krijgen’ en dat hij niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand.

3.2 In een e-mail van 14 maart 2022 heeft de deken – samengevat – aan klager uitgelegd dat hij geen advocaat kan aanwijzen als klager én niet aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand én niet in staat/bereid is om een advocaat te betalen, omdat een advocaat niet voor niks kan werken.

3.3 In een e-mail van 14 maart 2022 heeft klager hierop (of op de e-mail van de deken) gereageerd en laten weten dat hij de kosten zelf zal betalen, maar dat de deken ook wel weet dat de kosten door de wederpartij moeten worden betaald.

3.4 Vervolgens heeft er een mailwisseling plaatsgevonden tussen klager en de deken op 17 maart 2022. Om 12.26 uur heeft de deken klager het volgende bericht: “In uw webformulier geeft u aan een procedure te willen starten 'tegen verzekeringen'. Volgens u zou het om letselschade gaan, maar in uw e-mails van 7 en 8 december 2021 lijkt het te gaan om een geschil dat u hebt met Achmea, omdat u meent dat u door Achmea ten onrechte bent aangemerkt als fraudeur en dat om die reden ook ten onrechte uw verzekeringen bij hen zijn beëindigd. Het rechtsgebied lijkt daarom niet te zijn 'letselschade' maar 'verzekeringsrecht'.

U stelt dat u met spoed een procedure wilt starten, maar u weet niet om welke procedure het gaat en bij welke rechtbank of instantie deze procedure zal spelen. U geeft ook niet aan waarom u meent dat het om een spoedprocedure gaat. Daarnaast is onduidelijk of de procedure waarvoor u een advocaat zoekt, gevoerd zal worden in het arrondissement Rotterdam. Mij is daarvan in elk geval niet gebleken, terwijl ik enkel een advocaat kan aanwijzen indien het een procedure betreft die gevoerd wordt in het arrondissement waar ik deken van ben.

Voorts is mij niet gebleken dat u heeft gezocht naar advocaten gespecialiseerd in het verzekeringsrecht, noch dat u bij het Juridisch Loket om advies (en een doorverwijzing) heeft gevraagd in verband met deze zaak (het feit dat u meent dat u ten onrechte als fraudeur bent bestempeld door Achmea).

Kortom: ik kan uw verzoek om aanwijzing van een advocaat, zoals dat thans bij mij voorligt, niet in behandeling nemen (..) ”.

3.5 Op 12.38 uur heeft klager gereageerd en aanvullende stukken meegestuurd. Klager geeft – samengevat – aan dat zijn geschil gaat over letselzaken, dat hij ernstige klachten heeft en dat hij verzekerd is, maar dat er geen voorschot wordt betaald.

3.6 Om 15.13 uur heeft de deken klager teruggemaild, waarin de deken aangeeft dat hij begrijpt dat klager een spoedprocedure wil starten omdat hij letselschade heeft opgelopen als gevolg van een auto-ongeluk. De deken heeft klager gevraagd om de naam van de gedaagde partij of diens verzekeraar door te geven en om eventuele stukken die tussen klager en de verzekeraar van de gedaagde partij zijn uitgewisseld op te sturen. Verder heeft de deken aan klager gevraagd om de schriftelijke doorverwijzing van het Juridisch Loket op te sturen.

3.7 Om 15.47 uur heeft klager gereageerd dat hij geen schriftelijke reactie heeft ontvangen van het Juridisch Loket, maar alleen telefoonnummers van advocaten. Verder geeft klager een toelichting op zijn ervaring met het contact met Centraal Beheer Achmea en dat niemand zijn schade erkent of vergoedt. Klager heeft ook reacties van door hem benaderde (letselschade)kantoren bijgevoegd. Uit één van de bijgevoegde reacties blijkt dat de heer A van een letselschadekantoor op 29 december 2021 klager het volgende heeft bericht: “(..) Jammer genoeg kan en mag ik geen contact meer opnemen met de wederpartij, omdat [naam letselschadekantoor] uw dossier formeel heeft gesloten (..)”.

3.8 In een e-mail van 21 maart 2022 heeft de deken aan klager gevraagd wat er is gebeurd met het dossier dat het letselschadekantoor in behandeling heeft gehad en welk advies er is gegeven. De deken heeft klager ook gevraagd om de desbetreffende stukken op te sturen.

3.9 In meerdere e-mails van 21 maart 2022 heeft klager hierop gereageerd. Klager heeft aangegeven dat het letselschadekantoor nooit iets concreets heeft geadviseerd, maar dat zij de zaak ook niet wilden oppakken. Uit één van de bijlagen die klager heeft opgestuurd blijkt dat de heer A van het letselschadekantoor klager op 17 januari 2022 het volgende heeft bericht: “(..) Zoals wij zojuist bespraken aan de telefoon, ben ik niet in de gelegenheid en niet bereid om uw zaak opnieuw in behandeling te nemen (..)”.

3.10  In een e-mail van 23 maart 2022 heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. Hierin staat – samengevat – het volgende vermeld. De deken heeft uit de overgelegde stukken afgeleid dat klager een spoedprocedure wil starten, omdat hij letselschade heeft opgelopen als gevolg van een auto-ongeluk. Verder blijkt dat een letselschadekantoor al naar de zaak heeft gekeken, maar de zaak niet verder wil oppakken. Het is voor de deken onduidelijk gebleven waarom klager zich tot de orde van advocaten in Rotterdam heeft gewend. De deken kan enkel een advocaat aanwijzen voor een procedure die bij de rechtbank Rotterdam gevoerd zal worden en daarvan is niet gebleken. Daarnaast is de deken niet gebleken dat klager een procedure wenst te voeren waarvoor bijstand van een advocaat verplicht is. Klager kan zich immers ook wenden tot een letselschade kantoor, zoals hij eerder heeft gedaan.

4 BEOORDELING

Beklag

4.1 Klager heeft – samengevat – aangevoerd dat het te ver gaat dat de deken zijn aanwijzingsverzoek heeft afgewezen. Klager stelt dat het letselschadekantoor nooit heeft gezegd dat de zaak geen kans van slagen heeft. Klager geeft aan dat hij ernstige klachten heeft en dat hij verzekerd is, waardoor de zaak wel een kans van slagen heeft.

Verweer deken

4.2 De deken heeft – samengevat – als verweer gevoerd dat hij aan de hand van de e-mails en opgestuurde stukken van klager niet kon vaststellen of sprake was van een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven en ook niet of er geprocedeerd moet worden in het arrondissement Rotterdam. Aangezien de deken enkel een advocaat kan aanwijzen indien het gaat om zaak die speelt in het arrondissement Rotterdam en hiervan niet is gebleken, was dit al voldoende om het aanwijzingsverzoek van klager af te wijzen. Het beklag moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

4.4 Uit de stukken leidt het hof af dat de deken klager meermaals om informatie heeft gevraagd om zijn verzoek tot aanwijzing van een advocaat te verduidelijken. Nu klager meerdere keren door de deken in de gelegenheid is gesteld de benodigde informatie te verstrekken en hij daar niet aan heeft voldaan, voldoet de door klager verschafte informatie niet aan de vereisten om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet op deugdelijke wijze te kunnen beoordelen. Ook het hof kan uit de aan de deken opgestuurde stukken en het beklagschrift onvoldoende herleiden waarvoor klager precies een advocaat nodig heeft, welke procedure(s) hij wil voeren en wat hij de door hem genoemde bedrijven/personen precies verwijt.

4.5 Het hof is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat klager een procedure wenst te voeren waarvoor bijstand van een advocaat verplicht is. De verplichting voor de deken om op grond van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen geldt namelijk alleen voor personen die een advocaat zoeken voor een procedure waarbij een advocaat verplicht is of voor een procedure waarin zij uitsluitend door een advocaat kunnen worden bijgestaan.

4.6 Daarnaast is het hof met de deken van oordeel dat uit de stukken ook niet duidelijk is geworden of klager een procedure wenst te voeren in het arrondissement Rotterdam. De deken is alleen bevoegd om een advocaat aan te wijzen voor een procedure in zijn/haar arrondissement. Ook daarvan is niet gebleken.

4.7 Concluderend is het hof dan ook van oordeel dat de deken terecht het verzoek op grond van de beschikbare informatie heeft afgewezen. Het beklag wordt daarom ongegrond verklaard.

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 23 maart 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mr. E.W. de Groot en mr. E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2022.   griffier  voorzitter

De beslissing is verzonden op 18 juli 2022.