Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-07-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:107
Zaaknummer
22-085/DB/LI
Inhoudsindicatie
Klacht van een advocaat tegen een andere advocaat. Optreden advocaat als (potentieel) mentor. Klachten niet aannemelijk gemaakt. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 25 juli 2022
in de zaak 22-085/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 mei 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 31 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-130 (B21-014) van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 mei 2022. Daarbij waren aanwezig de gemachtigde van klaagster, verweerster en haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van het e-mailbericht met bijlage van (de gemachtigde van) klaagster van 20 april 2022.
2 FEITEN
2.1 Klaagster en haar gemachtigde (tevens kantoorgenoot) stonden gezamenlijk wijlen de heer C.B.M. R (hierna te noemen: R) bij in een aantal kwesties. R is overleden op 23 augustus 2021.
2.2 Sinds augustus 2020 verbleef R in verpleeghuis L. van Stichting X. Op 7 december 2020, 16 december 2020 en 10 februari 2021 is door de rechtbank Limburg, team toezicht, zittingsplaats Maastricht een drietal verzoekschriften ontvangen. Het eerste verzoekschrift strekte tot instelling van een beschermingsbewind en mentorschap met betrekking tot R en de twee volgende verzoeken strekten enkel tot instelling van een mentorschap met betrekking tot R. De verzoeken werden respectievelijk ingediend door de vrouw van R en één van hun zonen, door R zelf en door Stichting X. De vrouw van R en hun zoon verzochten primair om hen beiden als bewindvoerder en mentor te benoemen en subsidiair om verweerster als professionele mentor te benoemen, waartoe verweerster zich ook bereid had verklaard. R verzocht om P.J.G.M. P als mentor te benoemen en Stichting X. verzocht om verweerster als mentor te benoemen.
2.3 In een tussenbeschikking van de kantonrechter te Maastricht van 22 april 2021 overweegt de kantonrechter dat Stichting X. op grond van artikel 1:451 lid 2 BW niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Verder staat in voormelde tussenbeschikking onder meer het volgende:
“(…) Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat voor de kantonrechter overduidelijk vast dat betrokkene niet in staat is om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. (…) Ook staat voor de kantonrechter vast dat betrokkene als gevolg van zijn geestelijke toestand niet in staat is om zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. (…) Het voorgaande betekent dat de kantonrechter vindt dat er een beschermingsbewindvoerder en mentor moet(en) worden benoemd voor betrokkene. (…) Het lijkt de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden aangewezen dat een professionele bewindvoerder en een professionele mentor wordt/worden benoemd. (…) De vraag is vervolgens wie de professionele bewindvoerder en professionele mentor moet(en) worden. (…) De kantonrechter kent ambtshalve mevrouw Van den H als een ervaren, goede, professionele mentor (en bewindvoerder), maar laat in dit geval meewegen dat mevrouw Van den H zeer tegen de wil van betrokkene eerst door de instelling naar voren werd geschoven als haar kandidaat om mentor van betrokkene te worden. De kantonrechter kan zich voorstellen dat betrokkene geen of weinig vertrouwen heeft in mevrouw Van den H als aanvankelijke voorkeurskandidaat van de instelling om zijn mentor te worden. Aan dat wantrouwen van betrokkene wil de kantonrechter niet zomaar voorbijgaan in deze zaak. Dat betekent dat de vraag nog steeds openligt: wie moet(en) professioneel bewindvoerder en professioneel mentor worden van betrokkene. Alvorens daarover definitief te beslissen, wil de kantonrechter partijen (…) in de gelegenheid stellen om zich over die vraag uit te laten bij schriftelijke akte. (…)”
2.4 In een door R ondertekend document van 5 mei 2021 staat onder meer het volgende:
“(…) Mijn man de heer BLJ R stelt (…) Mevrouw Mr. Y. te Maastricht voor als zijn bewindvoerder, mentor Advocaat (…)”
2.5 Voormeld document van 5 mei 2021 is ingediend bij de rechtbank Limburg, team toezicht, zittingsplaats Maastricht. Echter, bij eindbeschikking van 3 juni 2021 heeft de kantonrechter mr. B. Bewindvoering B.V. benoemd tot mentor en bewindvoerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster het vertrouwen in de advocatuur heeft ondermijnd en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Volgens klaagster heeft verweerster zich – in haar hoedanigheid van (potentiële) mentor – niet gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
3. Verweerster heeft na de tussenbeschikking van 22 april 2021 buiten klaagster om R (een cliënt van klaagster) bezocht.
4. Verweerster heeft zonder overleg geprobeerd een aantal procedures van klaagster over te nemen.
6. Verweerster heeft R een opdracht laten tekenen, terwijl hij hoogst waarschijnlijk zijn wil niet kon bepalen.
9. Verweerster heeft gesuggereerd dat R op 19 mei 2021 vrij zou komen.
13. Verweerster streefde na om zowel mentor als advocaat van R te zijn, terwijl dat niet kan/is toegestaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en ertoe strekt om een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft op hem het tuchtrecht van toepassing indien zijn gedrag het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt. Hiervan is sprake als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening als advocaat. De opvatting dat de tuchtrechter hier slechts marginaal toetst is onjuist; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet. Verder overweegt de raad dat in zijn algemeenheid een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren.
5.2 Met inachtneming van het bovenstaande oordeelt de raad als volgt op de hiervoor onder 3.1 vermelde klachtonderdelen.
5.3 De raad is van oordeel dat het hiervoor in 3.1 onder A vermelde klachtonderdeel ongegrond is. Immers, klaagster stelt wel dat verweerster R na de tussenbeschikking van 22 april 2021 heeft bezocht, maar dat wordt stellig betwist door verweerster. In het licht van deze betwisting heeft klaagster de betreffende stelling naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd. Nergens blijkt uit dat verweerster R na de tussenbeschikking van 22 april 2021 nog heeft bezocht. Aangezien het geenszins vaststaat dat verweerster R na de tussenbeschikking van 22 april 2021 heeft bezocht, zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaard worden.
5.4 De raad is van oordeel dat het hiervoor in 3.1 onder B vermelde klachtonderdeel ongegrond is. Klaagster stelt dat verweerster zonder overleg geprobeerd heeft om een aantal procedures van klaagster over te nemen. Echter, klaagster heeft nagelaten om deze stelling in voldoende mate te concretiseren en te onderbouwen. Bovendien heeft verweerster stellig betwist dat zij geprobeerd heeft om ook maar één zaak of procedure van klaagster over te nemen. Verweerster heeft zich naar eigen zeggen alleen bereid verklaard om benoemd te worden als mentor van R, hetgeen uiteindelijk niet is gebeurd. Aangezien het geenszins vaststaat dat verweerster zonder overleg geprobeerd heeft om een aantal procedures van klaagster over te nemen, zal (ook) dit klachtonderdeel ongegrond verklaard worden.
5.5 Ook het hiervoor in 3.1 onder C vermelde klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond. Klaagster stelt dat verweerster R een opdracht heeft laten tekenen, terwijl hij – R – hoogstwaarschijnlijk zijn wil niet kon bepalen, maar verweerster betwist stelling dat zij R deze (of een andere) opdracht heeft laten tekenen. Verweerster voert aan dat zij het betreffende document voor het eerst zag als productie in de verzoekschriftprocedure tot benoeming van een mentor. Verweerster wijst op een verklaring van mevrouw C.M.Th. H (de voormalig echtgenote van wijlen R), waarin mevrouw C.M.Th. H verklaart dat zij dit document zelf heeft opgesteld op basis van informatie op verschillende websites, waaronder die van verweerster. Tot slot benadrukt verweerster dat zij op geen enkele manier bij de totstandkoming van dit document betrokken is geweest. In het licht van dit verweer heeft klaagster haar stelling dat verweerster R een opdracht heeft laten tekenen (terwijl hij – R – hoogstwaarschijnlijk zijn wil niet kon bepalen) onvoldoende onderbouwd, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard zal worden.
5.6 Het hiervoor in 3.1 onder D vermelde klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad eveneens ongegrond. Klaagster stelt dat verweerster heeft gesuggereerd dat R op 19 mei 2021 vrij zou komen, maar verweerster betwist dat zij deze suggestie heeft gewekt. Aangezien enige onderbouwing van de betreffende stelling onderbreekt, kan de raad niet vaststellen dat verweerster heeft gesuggereerd dat R op 19 mei 2021 vrij zou komen. Alleen daarom al zal ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard worden.
5.7 Tot slot is ook het hiervoor in 3.1 onder E vermelde klachtonderdeel naar het oordeel van de raad ongegrond. Klaagster stelt dat verweerster nastreefde om zowel mentor als advocaat van R te zijn. Verweerster voert echter aan dat zij alleen bereid was om als mentor van R benoemd te worden. Er is volgens verweerster nooit sprake van geweest dat zij ook als advocaat voor R zou (willen) optreden. In het licht van deze betwisting heeft klaagster de betreffende stelling onvoldoende onderbouwd. Weliswaar wijst klaagster ook bij dit klachtonderdeel op het in klachtonderdeel C bedoelde opdrachtdocument – waarop achter de naam van verweerster niet alleen mentor staat, maar ook advocaat – maar zoals hiervoor is overwogen staat allerminst vast dat verweerster op enige manier betrokken is geweest bij (het opstellen van) dit document. Bovendien brengt het feit dat achter de naam van verweerster de woorden mentor en advocaat staan naar het oordeel van de raad nog niet mee dat zij nastreefde om zowel mentor als advocaat van R te zijn. Kortom, ook dit klachtonderdeel zal ongegrond verklaard worden.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, en mr. A.A.M. Schutte en mr. L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. J. Elissen, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 25 juli 2022