Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-07-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:161

Zaaknummer

22-225/AL/NN

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met artikel 21 Rv en de op grond daarvan geldende Beslagsyllabus, in het verzoek tot het mogen leggen van beslag niet heeft vermeld dat er tussen partijen een vonnis in kort geding was gewezen. In dat vonnis was een verbod tot tenuitvoerlegging van een tussen klager en verweerders cliënten gewezen arbitrale uitspraak afgewezen. Door het leggen van beslag werd het vonnis in het kort geding de facto ondermijnd. De raad is van oordeel dat verweerder door de inhoud van het vonnis niet in het verzoek tot het mogen leggen van beslag te vermelden, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het beslagrekest niet correct is opgesteld. Het openbaar belang bij een goede rechtspleging verzet zich ertegen dat een advocaat een rechter verstoken laat van informatie waarvan de advocaat weet of moet weten dat deze wezenlijk is voor de oordeelsvorming van de rechter. De klacht is daarom gegrond verklaard.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 juli 2022 in de zaak 22-225/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. R.L., advocaat te [plaats] oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 19 november 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 16 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN155/1608406 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 april 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Verweerder was tot 1 januari 2022 als advocaat in loondienst werkzaam bij het kantoor H. in P. 2.3 Klager is met zijn familie verwikkeld in een arbitrageprocedure bij het NAI. Het betreft een zeer omvangrijke zaak. In deze zaak heeft verweerder enige werkzaamheden verricht. Deze bestonden onder meer uit het verzoeken van verlof tot het leggen van beslag. 2.4 In het arbitrale geding is op 12 juli 2021 een uitspraak gedaan waarbij aan klager een aanzienlijk som geld werd toegekend. Op 19 juli heeft de familie van klager een kort geding aangespannen om klager te verbieden de uitspraak ten uitvoer te leggen. Bij vonnis van 9 september 2021 is deze vordering afgewezen. 2.5 Vervolgens heeft verweerder op 30 september 2021 verlof gevraagd om beslag te leggen op alle tegoeden van klager. Dit verlof is diezelfde dag verleend. 2.6 Klager heeft in kort geding opheffing gevorderd van de gelegde beslagen. Deze vordering is bij vonnis van 12 oktober 2021 toegewezen. In het vonnis is overwogen:

“de voorzieningenrechter gaat er vanuit dat wanneer de verlofrechter van de inhoud van het vonnis van 9 september 2021 had kennis genomen, hij het verlof niet zou hebben verleend.”

2.7 De deken heeft in het kader van de behandeling van klagers klacht op 25 februari 2022 een brief gezonden aan de secretaresse van het kantoor van verweerder, die betrokken was bij het gereed maken van het beslagverzoekschrift. In deze brief heeft de deken het volgende aan de secretaresse gevraagd:

“[verweerder] schrijft in zijn verweer dat u kunt bevestigen dat mr. [H.]:

- het rekest heeft nagekeken en wilde dat het petitum aangepast werd;

- toen het rekest verstuurd moest worden niet aanwezig was;

- wilde dat aangepaste rekest op naam van [verweerder] werd gezet en ingediend zou worden.

Mijn vraag aan u is enkel of deze weergave van feiten door [verweerder] correct is.”

2.8 Bij e-mailbericht van 6 maart 2022 heeft de secretaresse aan de deken geschreven:

“Naar aanleiding van de brief van mevrouw van der W [de deken] kan ik aangeven hetgeen u stelt in uw brief juist is.”

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: in het door hem ingediende verzoekschrift tot het leggen van beslag te verzuimen de inhoud van het vonnis van 9 september 2021 te vermelden. Dat is in strijd met artikel 21 Rv. dat verplicht alle voor de beslissing op het verzoek van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid te vermelden.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 4.2 Verweerder heeft van mr. H. opdracht gekregen een concept verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op te stellen. Hij heeft op basis van de informatie van mr. H. diverse concepten opgesteld en aan haar ter beoordeling voorgelegd. 4.3 Na overleg met een deurwaarder heeft verweerder een definitief concept opgesteld. Op verzoek van mr. H. is het concept nogmaals aangepast. 4.4 Omdat mr. H. afwezig was heeft verweerder via een secretaresse opdracht van mr. H. gekregen het verzoekschrift op zijn naam te stellen en te tekenen. 4.5 Verweerder heeft nooit de rechter willens en wetens onjuist of onvolledig willen informeren. Hij is afgegaan op de informatie van mr. H. die, anders dan verweerder, volledig op de hoogte was van alle verwikkelingen in het dossier. Verweerder heeft zich het belang van het vonnis van 9 september 2021 niet gerealiseerd.

5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. 5.2 Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met artikel 21 Rv en de op grond daarvan geldende Beslagsyllabus, in het verzoek van 30 september 2021 tot het mogen leggen van beslag niet heeft vermeld dat er tussen partijen op 9 september 2021 een vonnis in kort geding is gewezen. In dat vonnis is een verbod tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis van 12 juli 2021 afgewezen. Zoals blijkt uit in het vonnis van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2021, kende de verlofrechter de uitspraak van 9 september 2021 niet omdat de inhoud van deze uitspraak niet in het verzoek tot het leggen van beslag was vermeld. Door het leggen van beslag werd de uitspraak van 9 september 2021 de facto ondermijnd. De raad is van oordeel dat verweerder door de inhoud van het vonnis van 9 september 2021 niet in het verzoek tot het mogen leggen van beslag te vermelden, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het moge zo zijn dat hij afging op de instructies van mr. H., maar door het verzoek op zijn naam te stellen en te ondertekenen heeft verweerder een eigenstandige verantwoordelijkheid op zich genomen voor een juiste en volledige weergave van de feiten. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het beslagrekest niet correct is opgesteld. 5.3 Het openbaar belang bij een goede rechtspleging verzet zich ertegen dat een advocaat een rechter verstoken laat van informatie waarvan de advocaat weet of moet weten dat deze wezenlijk is voor de oordeelsvorming van de rechter. De klacht is daarom gegrond.

6 MAATREGEL 6.1 Ondanks het feit dat de klacht gegrond is en deze een ernstige omissie betreft legt de raad geen maatregel op. Het gaat in dit geval om een uiterst gecompliceerd en omvangrijk dossier waarvan niet verweerder maar zijn werkgever, mr. H., de behandelaar was. Verweerder heeft voortdurend ruggespraak gehouden met mr. H. en haar goedkeuring gevraagd voor de door hem opgestelde tekst van het verzoekschrift. Pas vlak voor het indienen is verweerder gevraagd het verzoekschrift op zijn naam te zetten en te ondertekenen. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de secretaresse.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus op 8 april 2022 beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. Y.M. Nijhuis, P. Rijnsburger, E.H. de Vries, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.

Griffier                                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 11 juli 2022