Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-08-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:106

Zaaknummer

22-513/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat verweerder de rechter heeft misleid, noch dat hij heeft samengespannen met de notaris. Ter zake de vermeende intimidatie van de deurwaarder komt klager geen klachtrecht toe. Op het moment dat verweerder klaagster rechtstreeks benaderde werd zij niet meer bijgestaan door een advocaat, dus dit stond hem vrij. Deels kennelijk ongegrond, deels niet ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 2 augustus 2022

in de zaak 22-513/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

 

verweerder

 

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 29 juni 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 29 juni 2022 met kenmerk K22-029 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Klaagster heeft een geschil met de heer R en mevrouw H, hierna gezamenlijk aangeduid als “R”. Verweerder is de advocaat van R.

1.2       Klaagster heeft een gerechtelijke procedure tegen R aanhangig gemaakt die heeft geresulteerd in een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant  d.d. 28 juli 2021. In dit vonnis is voor recht verklaard dat R aansprakelijk is voor de door klaagster geleden en nog te lijden schade als gevolg van op 8 december 2015 uitgevoerde heiwerkzaamheden. R is veroordeeld tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. R heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Klaagster heeft het vonnis op 28 januari 2022 aan R doen betekenen. Klaagster heeft op 21 maart 2022 executoriaal beslag gelegd op aan R in eigendom toebehorende onroerende zaken.

1.3       Verweerder heeft op 24 maart 2022 namens R een kort geding procedure aanhangig gemaakt tegen klaagster. In deze kort geding procedure is – samengevat – de opheffing van de gelegde beslagen gevorderd.

1.4       Op 25 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling in kort geding plaatsgevonden. Klaagster werd in deze procedure bijgestaan door mr. Van K, advocaat. Tijdens de mondelinge behandeling kwam de vraag aan de orde of de inschrijving van de hypotheekrechten op een van de onroerende zaken al dan niet was doorgehaald in het Kadaster. Tijdens de schorsing van de zitting heeft verweerder een op 25 maart 2022 door R van notaris mr. D ontvangen e-mail met daarbij gevoegd een op 7 februari 2022 getekende royementsvolmacht getoond aan mr. Van K en klaagster. Na de schorsing van de zitting heeft verweerder de voorzieningenrechter over de e-mail met bijlage geïnformeerd. Mr. Van K heeft daarop ter zitting gereageerd. De voorzieningenrechter heeft niet toegestaan dat genoemde e-mail d.d. 25 maart 2022 met bijlage in het geding zou worden gebracht.

1.5       Bij vonnis in kort geding van 28 maart 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het volgende overwogen:

            “(…) 3.8 (…) Uit de door eisers als productie 6 bij dagvaarding overgelegde kadastrale uittreksels blijkt dat er op de loodsen een hypotheek is gevestigd van € 65.000,00. Volgens eisers is de hypothecaire geldlening echter afgelost en is er een getekende royementsverklaring van de hypotheekhouder. De notaris moet volgens eisers de doorhaling van de hypothecaire inschrijving slechts nog bewerkstelligen. Gedaagden hebben het voorgaande bij gebrek aan bewijs en wetenschap betwist. (…)

            3.10 De voorzieningenrechter ziet in al hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding om eisers in de gelegenheid te stellen om de doorhaling van de inschrijving van de hypotheek in de openbare registers te doen bewerkstelligen. De opheffing van het beslag op [onroerende zaak] zal onder die voorwaarde worden toegewezen. (…)

            3.11 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om eisers in de proceskosten te veroordelen. Het had op de weg van eisers gelegen om de doorhaling van de inschrijving van de hypotheek in de openbare registers vóór dit kort geding te bewerkstelligen. (…)”

1.6       Tegens het vonnis in kort geding is geen hoger beroep ingesteld.

1.7       Verweerder heeft bij e-mail d.d. 29 maart 2022 aan notaris mr. D het vonnis d.d. 28 maart 2022 toegestuurd en heeft de notaris verzocht om, gezien het feit dat de inschrijving van het hypotheekrecht inmiddels was doorgehaald ten gevolge waarvan het beslag door de rechter was opgeheven, te bevestigen dat de registratie van het beslag was doorgehaald.

1.8       Op 1 april 2022 om 07:54 uur heeft verweerder mr. Van K medegedeeld dat R de proceskosten waartoe hij was veroordeeld zou voldoen. Mr. Van K heeft verweerder per e-mail bericht dat hij de e-mail van verweerder zou doorsturen aan klaagster. Later op diezelfde dag is het vonnis aan R betekend. Verweerder heeft mr. Van K hierover diezelfde dag bij e-mail benaderd. Bij e-mail van 14:31 uur heeft mr. Van K verweerder bericht dat hij niet van de betekening van het vonnis op de hoogte was. Om 14:46 uur heeft mr. Van K telefonisch aan verweerder medegedeeld dat hij niet langer als advocaat voor klaagster optrad. Bij e-mail van 16:12 uur, gericht aan de deurwaarder met klaagster in de cc,  heeft verweerder klaagster gesommeerd om de executie te staken. Bij e-mail van 16:14 heeft verweerder aan mr. Van K bevestigd dat mr. Van K hem telefonisch had medegedeeld dat hij niet meer voor klaagster optrad, zodat verweerder zich vrij achtte om klaagster  rechtstreeks te benaderen totdat zich eventueel een nieuwe advocaat zou stellen. Bij e-mail van 16:20 uur heeft mr. Van K schriftelijk aan verweerder bevestigd dat hij niet meer voor klaagster optrad.

1.9       Op 9 april 2022 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

1.        Verweerder heeft de rechter misleid;

2.        Verweerder heeft samengespannen met de notaris;

3.         Verweerder heeft de deurwaarder geïntimideerd, waardoor klaagster op kosten is gejaagd;

4.         Verweerder heeft met klaagster, die werd bijgestaan door een advocaat, rechtstreeks contact opgenomen.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2       Klachtonderdeel 1

Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij de rechtbank heeft misleid en heeft ter onderbouwing van zijn verweer de gang van zaken tijdens de zitting en schorsing daarvan op 25 maart 2022 gemotiveerd toegelicht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vraag of de inschrijving van de hypotheekrechten al dan niet was doorgehaald onderwerp van debat is geweest ter zitting in kort geding op 25 maart 2022 en dat de rechtbank in het kort geding vonnis d.d. 28 maart 2022 aan deze specifieke kwestie ook overwegingen heeft gewijd. De voorzitter overweegt dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het (opnieuw) voeren van een discussie over de vraag of de inschrijving van de hypotheekrechten al dan niet was doorgehaald. Naar het oordeel van de voorzitter kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij namens zijn cliënten de e-mail met bijlagen van de notaris d.d. 25 maart 2022 onder de aandacht van de rechter heeft gebracht. Dit was immers in het belang van R en het was nu eenmaal de taak van verweerder om de belangen van R te behartigen.

4.3       Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder ter zitting feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Verweerder mocht bij het doen van mededelingen aan de rechter afgaan op de door zijn cliënten aan hem verstrekte informatie, bestaande uit de e-mail van de notaris met bijlagen. Verweerder heeft het verwijt, dat hij heeft verzwegen dat de hypotheekakte in 2015 valselijk is opgemaakt, uitdrukkelijk betwist, terwijl de voorzitter in het dossier voor de juistheid van dit verwijt ook geen enkel aanknopingspunt heeft gevonden. Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken dat verweerder, door de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënten heeft behartigd, de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad. Uit de overwegingen in het kort geding vonnis blijkt dat de rechtbank de stellingen van verweerders cliënten op het punt van de doorhaling van de inschrijving van de hypotheekrechten juist niet heeft gevolgd en dat verweerders cliënten in de gelegenheid zijn gesteld om de inschrijving alsnog te laten doorhalen.  Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond verklaren.

4.4       Klachtonderdeel 2

            Verweerder heeft het verwijt, dat hij heeft samengespannen met de notaris, uitdrukkelijk betwist, terwijl de voorzitter in het dossier voor de juistheid van dit verwijt ook geen enkel aanknopingspunt heeft gevonden. De e-mail van verweerder aan de notaris d.d. 29 maart 2022 vormt geenszins een aanwijzing voor de door klaagster gestelde samenspanning.  Klaagster heeft dit klachtonderdeel onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter ook klachtonderdeel 2 kennelijk ongegrond verklaren.

4.5       Klachtonderdeel 3

            Klaagster verwijt verweerder dat hij de deurwaarder heeft geïntimideerd. De voorzitter overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De voorzitter is van oordeel dat klaagster niet kan klagen over de wijze waarop verweerder de deurwaarder heeft bejegend. Niet is gebleken dat klaagster door het door haar gestelde optreden van verweerster rechtstreeks in haar eigen belang is getroffen. Dat de deurwaarder de met het betekenen van het vonnis samenhangende kosten heeft doorbelast aan klaagster, maakt dit niet anders, omdat die kosten het directe gevolg zijn van de door klaagster zelf aan de deurwaarder verstrekte opdracht tot betekening. De voorzitter zal klachtonderdeel 3 daarom met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.6       Klachtonderdeel 4

            Klaagster verwijt verweerder dat hij haar rechtstreeks heeft benaderd. Vast staat dat verweerder de deurwaarder, met klaagster in de cc, op 1 april 2022 om 16:12 uur rechtstreeks heeft aangeschreven.  Uit de overgelegde stukken blijkt dat mr. Van K bij e-mail van 16:20 uur schriftelijk aan verweerder heeft bevestigd dat hij niet meer voor klaagster optrad. In diezelfde e-mail heeft mr. Van K niet de stelling van verweerder in diens e-mail van 16:14 uur aan mr. Van K betwist dat mr. Van K telefonisch aan verweerder had medegedeeld niet langer voor klaagster op te treden. Aldus is genoegzaam gebleken dat klaagster, op het moment dat verweerder de deurwaarder, met klaagster in de cc, aanschreef, niet langer werd bijgestaan door een advocaat, zodat het verweerder vrij stond om haar rechtstreeks te benaderen. Van overtreding van gedragsregel 25 is kortom geen sprake en verweerder kan van zijn handelwijze geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel 4 is kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel 3, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; de klachtonderdelen 1, 2 en 4, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 2 augustus 2022