Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-07-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:147

Zaaknummer

22-177/A/A

Zaaknummer

22-463/A/A

Zaaknummer

22-464/A/A

Zaaknummer

22-524/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klachten over de dienstverlening en waarneming van verweerders, werkzaam op hetzelfde kantoor.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 juli 2022 in de zaken 22-177/A/A, 22-463/A/A, 22-464/A/A en 22-524/A/A

naar aanleiding van de klachten van:

klager

over:

verweerder 1

verweerder 2

verweerder 3 hierna tezamen ook: verweerders 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de volgende brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken): -    Brief van 24 februari 2022 met kenmerk 1543065/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4;  -    Brief van 9 juni 2022 met kenmerk 1690801/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4; -    Brief van 9 juni 2022 met kenmerk 1752166/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4;   -    Brief van 4 juli 2022 met kenmerk 1829042/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mailberichten van klager van respectievelijk 14 en 19 juni 2022 waarin hij verzoekt om het verweer van verweerder 2 van 2 december 2021 (uit het klachtdossier 22-177/A/A) toe te voegen aan de klachtdossiers 22-464/A/A en 22-463/A/A. Aan deze verzoeken is voldaan.  Daarnaast heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager van 24 juni 2022 waarin hij verzoekt om het verweer van verweerder 3 van 21 februari 2022 en klagers repliek daartegen van 15 maart 2022 (uit het klachtdossier 22-464/A/A) toe te voegen aan het klachtdossier 22-524/A/A. Aan dit verzoek is voldaan. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager was verwikkeld in een juridisch geschil met een woningbouwvereniging (hierna: de woningbouwvereniging) die woonruimte verhuurde aan zijn ouders. Klager wenste na het overlijden van zijn ouders als inwonend kind aanspraak te maken op voortzetting van de huurovereenkomst en is een civiele procedure gestart tegen de verhuurder. Verweerder 1 heeft klager in deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep als advocaat bijgestaan.  1.2    De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 27 augustus 2018 geoordeeld dat klager geen aanspraak kon maken op voortzetting van de huurovereenkomst vanwege het ontbreken van een huisvestingsvergunning. Bij arrest van 12 mei 2020 van het gerechtshof Amsterdam is het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.   1.3    Hangende voorgaande procedures heeft verweerder 1 klager bij een tweetal brieven, te weten van 20 maart 2019 en 19 juli 2019, gewezen op het feit dat de zaak naar zijn mening niet goed voor klager zou aflopen en heeft hij klager geadviseerd in te gaan op het aanbod van de wederpartij om hem vervangende woonruimte aan te bieden.  1.4    Bij brief van 12 mei 2020 heeft verweerder 1 het arrest van het gerechtshof Amsterdam aan klager doorgestuurd. Hij heeft klager hierbij onder meer het volgende meegedeeld: “(…) Tegen dit arrest kan binnen drie maanden cassatie worden aangetekend, maar dat heeft naar mijn mening geen zin omdat het hof de regels correct heeft toegepast. Na de termijn van drie maanden is het arrest definitief en kan de woningbouwvereniging de ontruiming laten plaatsvinden. (…)” 1.5    Verweerder 1 heeft mr. A verzocht om een cassatieadvies uit te brengen. Bij brief van 21 juli 2020 heeft mr. A een negatief cassatieadvies uitgebracht.  1.6    Op 23 juli 2020 heeft klager verweerder 1 verzocht een advocaat te zoeken om een second opinion uit te brengen. 1.7    Bij e-mail van 23 juli 2020 heeft verweerder 1 vervolgens twee andere advocaten verzocht een second opinion uit te brengen. Hij schreef in dat verband het volgende: “(…) Hierbij verzoek ik u namens cliënt, de heer R(…), een second opinion te willen uitbrengen naar aanleiding van een negatief cassatieadvies dat ik heb ontvangen. De cassatietermijn verstrijkt op 12 augustus a.s. Indien het niet mogelijk is voor die tijd een second opinion uit te brengen, hoor ik dat graag zo spoedig mogelijk per e-mail. U zult dan een automatisch antwoord krijgen dat ik met vakantie ben, maar ik zie uw bericht wel meteen. In onderstaande link gaat het procesdossier: (…)” 1.8    Van beide advocaten ontving verweerder 1 het bericht dat zij geen second opinion konden geven vanwege de naderende vakantieperiode.  1.9    Bij e-mail van 27 juli 2020 heeft verweerder 1 klager hiervan door middel van het volgende bericht op de hoogte gesteld: “(…) Dit bericht ontving ik van het 2e kantoor dat ik verzocht om een second opinion, omdat ook het 1ste vanwege vakantie niet kon. Ik ben nu op vakantie, dus je zult zelf een kantoor moeten vinden om de zaak te laten beoordelen. Daarbij kun je gebruik maken van mijn eerdere e-mail met in de bijlagen een link naar het dossier via WeTransfer. (…)  1.10    Klager heeft vervolgens zelf contact opgenomen met een aantal advocatenkantoren en daarbij de e-mail van verweerder 1 van 23 juli 2020 doorgezonden.  1.11    Tijdens de vakantie van verweerder 1 (in de laatste week van juli/ eerste week augustus 2020) heeft verweerder 2 de praktijk van verweerder 1 waargenomen.  1.12    Op 28 juli 2020 is verweerder 2 gebeld door de cassatieadvocaat, mr. Van den B, die hem meedeelde dat hij het erg vreemd vond dat een e-mailbericht van verweerder 1 aan hem was gestuurd van een privé e-mailadres.  1.13    Op 28 juli 2020 heeft verweerder 3 mevrouw Van K, een medewerker van het advocatenkantoor P, telefonisch te woord gestaan. Mevrouw Van K deed navraag over de e-mail van klager van 27 juli 2020 die aan het advocatenkantoor was gestuurd en waarmee de indruk werd gewekt alsof verweerder 1 dit verzoek om cassatieadvies zelf had verstuurd. Mevrouw Van K vroeg zich af of deze e-mail inderdaad door verweerder 1 was gestuurd en of dit zijn verzoek was.  1.14    Verweerder 3 heeft het verzoek van mevrouw Van K bij verweerder 2 neergelegd.   1.15    Nadat verweerder 2 verweerder 1 had geïnformeerd over de telefoongesprekken, heeft verweerder 1 bij e-mail van 28 juli 2020 verweerder 2 het volgende meegedeeld: “(…) Klopt. Ik heb vorige week van 2 kantoren het bericht gekregen dat ze vanwege vakantie geen second opinion konden uitbrengen. Omdat ik met vakantie ben heb ik cliënt gezegd dat hij zelf op zoek moet naar een cassatieadvocaat en dat hij gebruik kan maken van de link naar het procesdossier. De e-mail klopt dus wel een het verzoek is om een second opinion, mocht er zich nog een advocaat melden. (…)”    1.16    Verweerder 2 heeft hierop bij e-mail van 28 juli 2020 als volgt gereageerd: “(…) Maar het lijkt mij wat vreemd dat meneer een brief stuurt namens jou in de hoedanigheid van advocaat? Dat kan niet [verweerder 3] werd net ook al door [advocatenkantoor P] gebeld. Ik zal [klager] per mail laten weten dat hij niet uit jouw naam mag corresponderen. (…)” 1.17    Bij e-mail van eveneens 28 juli 2020 heeft verweerder 2 klager het volgende bericht gestuurd: “(…) Bij afwezigheid van [verweerder 1] werd ons kantoor door diverse advocatenkantoren benaderd in verband met een door u uit naam van [verweerder 1] verzonden e-mail. Ik heb n.a.v. deze berichten contact opgenomen met [verweerder 1] en mij is gebleken dat [verweerder 1] u heeft laten weten zelf geen kansen te zien om cassatie in te stellen tegen een vonnis. Hij heeft u gewezen op de termijn waarbinnen u nog cassatie kunt laten instellen en u gewezen op de mogelijkheid om zelf bij cassatieadvocaten advies te vragen. Nu blijkt dat u een e-mail hebt gezonden namens [verweerder 1] onder vermelding van diens kantoorgegevens. Dat is u niet toegestaan! Ik verzoek u om de door u benaderde advocatenkantoren te informeren dat de door u verzonden e-mails niet afkomstig zijn van [verweerder 1] of ons kantoor. U kunt uiteraard wel zelf zoals aangedragen door [verweerder 1] opdracht verstrekken aan andere advocatenkantoren om cassatie advies aan u uit te brengen. Ik wijs u nogmaals op het eindigen van de cassatietermijn. Ik ga ervan uit dat u geen brieven of e-mailberichten meer zult verzenden namens [verweerder 1] en ons kantoor en de geadresseerden zult informeren. (…)” 1.18    Verweerder 3 heeft bij e-mail van eveneens 28 juli 2020 vorenstaand bericht ter informatie doorgestuurd aan mevrouw Van K.   1.19    Bij e-mail van vrijdag 31 juli 2020 om 19:34 uur heeft klager aan verweerder 2 een bericht van advocaat, mr. D, doorgestuurd waarin zij schrijft dat de link die klager haar had gestuurd niet meer werkt. Klager schrijft verweerder 2 hierover als volgt: “(…) TOT MIJN GROTE ONTZETTING lees ik in een reactie van Mevrouw D (zie onder) dat de link in de opgegeven website van [verweerder 1] niet meer werkt. Hoe is dat mogelijk, gezien [verweerder 1] mij die juist in handen heeft gegeven om zolang hij op vakantie is advocaten daar naartoe te verwijzen? Nou heb ik immers helemaal geen mogelijkheid meer om nog bijtijds iemand aan te schrijven voor een second opinion. Zoudt u daarom bij uitzondering de link voor mij nog in het weekend willen herstellen? (…)” 1.20    Verweerder 2 heeft de e-mail van klager van 31 juli 2020 diezelfde avond om 22:36 uur aan verweerder 1 doorgestuurd met de mededeling: “(…) maandag maar even nazien. (…)”  1.21    Op maandag 3 augustus 2020 heeft verweerder 1 klager een nieuwe link van WeTransfer gestuurd en hem daarbij het volgende meegedeeld: “(…) De link naar het dossier is deze (…) Die kun je doorsturen naar mevrouw D(…).  1.22    Bij e-mail van 4 augustus 2020 heeft klager verweerder 1 het volgende meegedeeld: “(…) Volgens mevrouw D(…) is de link in de e-mail niet hersteld, of heb je me wellicht een geheel andere link gestuurd? Ik ben de hele dag bezig met het inpakken van mijn spullen en heb dus veel minder tijd om achter de computer te zitten, maar wil desondanks nog wel een second opinion! (…)” 1.23    Bij e-mail van eveneens 4 augustus 2020 heeft verweerder 1 klager als volgt geantwoord: “(…) De nieuwe link die ik je gisteren al stuurde, is de juiste link. Hierbij nogmaals (…)” 1.24    Op 19 augustus 2020 heeft verweerder 1 van de advocaat van de woningbouwvereniging een e-mail ontvangen met de mededeling dat er geen cassatie was ingesteld en dat het arrest kracht van gewijsde had gekregen. Klager is een andere woning aangeboden. Klager heeft zelf met de advocaat van de woningbouwvereniging de kwestie verder afgewikkeld.  1.25    Op 9 oktober 2021 en 7 maart 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder 2 (22-177/A/A en 22-524/A/A). Op 11 januari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder 1 (22-463/A/A). Op 4 februari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder 3 (22-464/A/A). 

2    KLACHT 2.1    De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders het volgende. Klacht over verweerder 1 (22-463/A/A) 2.2    Verweerder 1 heeft zich in juli 2020 onvoldoende ingespannen om klager te helpen een advocaat te vinden die hem een tweede cassatieadvies zou kunnen geven. Klachten over verweerder 2 (22-177/A/A en 22-524/A/A) 2.3    Verweerder 2 heeft klager in de periode 28 juli 2020 tot 12 augustus 2020 moedwillig actief tegengewerkt bij het inwinnen van een tweede casstieadvies (22-177/A/A). Daarnaast heeft verweerder 2 onwaarheid gesproken en een rappél moedwillig genegeerd (22-524/A/A).  Klacht over verweerder 3 (22-464/A/A)   2.4    De klacht over verweerder 3 bestaat uit de volgende drie klachtonderdelen.  a)    Verweerder 3 heeft als waarnemer van verweerder 1 verzuimd op 28 juli 2020 de cassatieadvocaat telefonisch op de hoogte te stellen van het legitieme gebruik door klager van de e-mail van verweerder 1; b)    Verweerder 3 heeft verzuimd klager op de hoogte te stellen dat de door klager gebruikte e-mail van verweerder 1 blijkbaar niets meer dan verdachtmaking genereerde bij de cassatieadvocaat; c)    Verweerder 3 heeft als waarnemer van verweerder 1 verzuimd om de WeTransfer-link die toegang gaf tot het procesdossier bijtijds (uiterlijk 30 juli 2020) te vervangen.

3    VERWEER 3.1    Verweerders hebben ieder voor zich tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op de verweren ingaan.

4    BEOORDELING De klacht over verweerder 1 (22-463/A/A) 4.1    De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht over verweerder 1 als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico- waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).  4.2    Klager verwijt verweerder 1 dat hij zich in juli 2020 onvoldoende heeft ingespannen om klager te helpen een advocaat te vinden die hem een tweede cassatieadvies zou kunnen geven. Verweerder wist dat klager een tweede cassatieadvies wilde hebben. Aangezien verweerder 1 op vakantie ging, gaf hij zonder verdere instructies aan klager door dat hij gebruik kon maken van de eerder door verweerder 1 op 23 juli 2020 verzonden e-mail. Het gebruik van deze e-mail riep echter bij de door klager aangeschreven advocaten argwaan op, waardoor zij contact opnamen met het kantoor van verweerders. Toen een van de aangeschreven advocaten, mr. Van den B, op 28 juli 2020 belde naar (het kantoor van) verweerders heeft verweerder 1 verzuimd om mr. Van den B op de hoogte te brengen van het legitieme gebruik van deze e-mail door klager. Daarnaast verwijt klager verweerder 1 dat de link in de e-mail van 23 juli 2020 vroegtijdig is vervallen waardoor de door klager aangeschreven advocaten geen toegang meer hadden tot het procesdossier. Verweerder 1 heeft pas op 3 augustus 2020 een nieuwe link doorgestuurd waardoor kostbare tijd verloren is gegaan. Verweerder 1 is bovendien te vroeg op vakantie gegaan en zijn waarnemer(s) onvolledig op de hoogte gesteld van het dossier van klager en van het gebruik van de e-mail van 23 juli 2020 door klager. Tot slot verwijt klager verweerder 1 dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om een voor klager gunstig resultaat te behalen omdat hij geen vertrouwen had in klagers zaak en vooringenomen was, aldus klager.  4.3    De voorzitter is van oordeel dat op grond van het klachtdossier en hetgeen verweerder 1 heeft aangevoerd genoegzaam is gebleken dat verweerder 1 zorgvuldig heeft gehandeld zoals dat van hem in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het is de voorzitter daarbij niet gebleken dat verweerder 1 zich onvoldoende heeft ingespannen om klager te helpen een advocaat te vinden die hem een tweede cassatieadvies kon geven. Verweerder 1 heeft uitgebreid toegelicht dat hij na ontvangst van het negatieve cassatieadvies van mr. A op 21 juli 2020, na klagers verzoek daartoe op 23 juli 2020, direct diezelfde dag twee advocaten heeft verzocht om een second opinion uit te brengen. Aangezien verweerder 1 van beide advocaten te horen had gekregen dat zij geen kans zagen tijdig een second opinion uit te brengen, heeft verweerder 1 klager meegedeeld dat hij vanwege zijn vakantie zelf op zoek moest gaan naar een advocaat die een second opinion kon uitbrengen en dat hij daarbij gebruik kon maken van zijn e-mail van 23 juli 2020 en de link naar het procesdossier. Het feit dat er een misverstand is ontstaan over het gebruik van de e-mail van 23 juli 2020 door klager, acht de voorzitter op zichzelf genomen wel voorstelbaar, omdat verweerder 1 klager in zijn e-mail van 27 juli 2020 er zelf op had gewezen dat hij gebruik kon maken van zijn e-mail van 23 juli 2020 en de link naar het procesdossier. Verweerder 1 had echter niet kunnen bevroeden dat klager de e-mail zou doorzenden zonder een korte toelichting waaruit bleek dat hij de verzender was, zodat dit handelen, naar het oordeel van de voorzitter, geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert.  4.4    Verweerder 1 kan voorts niet worden tegengeworpen dat hij mr. Van den B niet heeft gesproken, omdat hij op dat moment met vakantie was. Verweerder 2 heeft, als waarnemer van verweerder 1, mr. Van den B wel gesproken, zodat er ook geen reden was voor verweerder 1 om vanaf zijn vakantieadres ook met mr. Van den B contact op te nemen.  4.5    Voor zover klager verweerder 1 verwijt dat de link naar het procesdossier in de e-mail van 23 juli 2020 na een week was vervallen en het dagen duurde voordat de link weer was hersteld, waardoor de door klager aangeschreven advocaten geen toegang tot het procesdossier hadden, overweegt de voorzitter als volgt. Zoals door verweerder 1 is aangevoerd en eveneens uit het klachtdossier blijkt, heeft klager verweerder 2 op vrijdagavond 31 juli 2020 per e-mail laten weten dat de link niet meer werkte. Verweerder 2 heeft die e-mail gelijk diezelfde avond aan verweerder 1 doorgezonden, waarna verweerder 1 direct na het weekend op maandag 3 augustus 2020 een nieuwe link naar klager had gestuurd. De voorzitter is van oordeel dat verweerder 1, mede gelet op het tussengelegen weekend en het feit dat hij met vakantie was, binnen een redelijke termijn en adequaat heeft gereageerd op de aan hem doorgezonden e-mail van klager van 31 juli 2020. In de e-mail van 3 augustus 2020 van verweerder 1 aan klager stond bovendien duidelijk dat klager de e-mail kon doorzenden aan zijn cassatieadvocaat. Dat klager deze instructie niet goed heeft begrepen, maar dacht dat de oude link was hersteld is op zichzelf genomen begrijpelijk, maar kan verweerder 1 niet worden verweten. 4.6    Voor zover klager verweerder 1 tot slot verwijt dat hij te vroeg met vakantie is gegaan en verweerders 2 (en 3) onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van klagers zaak en het gebruik van zijn e-mail van 23 juli 2020, overweegt de voorzitter als volgt. Over het moment van de vakantie van verweerder 1, kan de voorzitter geen oordeel geven. Het staat verweerder 1 vrij om met vakantie te gaan en voor die periode zijn praktijk te laten waarnemen door een kantoorgenoot. Het is de voorzitter niet gebleken, dat verweerder 1 zijn waarneming niet goed heeft geregeld. De verbazing en verwarring van verweerders 2 en 3 over klagers zaak waren niet zozeer het gevolg van een onvolledige overdracht, maar het gevolg van de reacties die zij ontvingen van de advocatenkantoren die zich afvroegen of de e-mail die klager uit naam van verweerder 1 had verstuurd wel klopte. Over deze gang van zaken had verweerder 1 verweerders 2 en 3 niet kunnen informeren omdat, verweerder 1 deze gang van zaken niet had kunnen voorzien.   4.7    Tot slot overweegt de voorzitter dat verweerder 1 toereikend heeft onderbouwd dat hij klagers zaak heeft behartigd op een wijze zoals dat een advocaat betaamt. Verweerder 1 heeft, zoals van een advocaat verwacht mag worden, klager gewezen op de risico’s die klager volgens hem liep bij het doorzetten van de procedure - zie hierover de in rechtsoverwegingen 1.3 en 1.4 aangehaalde correspondentie - maar heeft klager, toen die aangaf wel een oordeel van de rechter te willen hebben, zo goed mogelijk verder bijgestaan. Voor klagers stelling dat verweerder 1 vooringenomen zou zijn biedt het dossier geen grondslag.   4.8    Omdat op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden en feitelijke gang van zaken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken, is de klacht over de verweerder 1 (22-463/A/A) kennelijk ongegrond. De klachten over verweerder 2 (22-177/A/A en 22-524/A/A)  4.9    De voorzitter stelt op grond van de onderliggende klachtdossiers vast dat verweerder 2 tijdens de vakantieperiode van verweerder 1 (in de laatste week van juli en de eerste week van augustus 2020) de praktijk van verweerder 1 heeft waargenomen. Voor de waarnemend advocaat geldt hetzelfde toetsingskader als voor de eigen advocaat, opgenomen onder rechtsoverweging 4.1.  4.10    Klager verwijt verweerder 2 in klachtzaak 22-177/A/A dat hij hem in de periode 28 juli 2020 tot 12 augustus 2020 moedwillig actief heeft tegengewerkt bij het inwinnen van een tweede casstieadvies. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder 2 heeft geweigerd de door klager genoemde cassatieadvocaten naar hem door te verwijzen, deze cassatieadvocaten heeft aangespoord geen contact met klager op te nemen en dat hij het de cassatieadvocaten onmogelijk heeft gemaakt kennis te nemen van het dossier van klager. Hierdoor zijn volgens klager zijn procesrechtelijke kansen verkleind. 4.11    Verweerder 2 voert aan dat hij tijdens de vakantie van verweerder 1 benaderd is door de cassatieadvocaat mr. Van den B, die meedeelde dat hij het erg vreemd vond dat een e-mailbericht van verweerder 1 aan hem was gestuurd vanaf een privé e-mailadres. Verweerder 2 heeft daarop contact opgenomen met verweerder 1 en vervolgens aan klager bij e-mail van 28 juli 2020 meegedeeld dat het hem niet was toegestaan uit naam van verweerder 1 te corresponderen. Nadat klager hem vervolgens op 31 juli 2020 had laten weten dat de link naar klagers dossier in de e-mail van 23 juli 2020 niet meer werkte, heeft verweerder 2 verweerder 1 hierover diezelfde avond nog geïnformeerd, waarna verweerder 1 contact met klager heeft opgenomen en hem een nieuwe link heeft gestuurd. De WeTransfer-link was zeven dagen geldig en is dus niet bewust onklaar gemaakt, aldus verweerder 2.  4.12    De voorzitter overweegt dat de e-mail van 28 juli 2020 van verweerder 2 aan klager, die in kopie aan mr. Van den B en mevrouw Van K is gestuurd, weliswaar streng van toon is, maar dat daaruit niet valt af te leiden dat de advocatenkantoren als gevolg van het doorsturen van die e-mail zijn aangespoord geen contact met klager op te nemen. Ook biedt het onderliggende klachtdossier onvoldoende grondslag voor klagers stelling dat verweerder 2 het de cassatieadvocaten onmogelijk heeft gemaakt kennis te nemen van klagers dossier. Voor zover klager doelt op de WeTransfer-link die niet werkte, geldt dat verweerder 2 klagers e-mail van 31 juli 2020 direct diezelfde avond aan verweerder 1 heeft doorgestuurd, die zoals reeds in rechtsoverweging 4.5 is vastgesteld, klager binnen redelijke termijn een nieuwe link naar het procesdossier heeft gestuurd. Op grond van deze feiten en omstandigheden komt de voorzitter tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat verweerder 2 klager moedwillig heeft tegengewerkt bij het inwinnen van een tweede cassatieadvies, zodat de klacht van klager met kenmerk 22-177/A/A over verweerder 2 kennelijk ongegrond is.  4.13    Klager verwijt verweerder 2 in klachtzaak 22-524/A/A voorts dat hij onwaarheid heeft gesproken en een rappél moedwillig heeft genegeerd. Ter toelichting verwijst klager naar het verweer dat verweerder 3 op 21 februari 2022 heeft ingediend bij de deken in het klachtdossier 22-464/A/A. Verweerder 3 stelt hierin namelijk dat hij de vraag die hij telefonisch op 28 juli 2020 van mevrouw Van K ontving binnen het uur heeft neergelegd bij verweerder 2, die inmiddels soortgelijke berichten had ontvangen van andere advocatenkantoren. Hieruit volgt, aldus klager, dat er meerdere advocaten contact hebben opgenomen met verweerder 2, terwijl verweerder 2 heeft aangegeven dat hij alleen met mr. Van den B hierover contact heeft gehad. Daarnaast stelt verweerder 3 in zijn verweer dat hij na het telefoongesprek met mevrouw Van K een notitie heeft gemaakt van het telefoongesprek en deze op het bureau van verweerder 2 heeft gelegd. Verweerder 2 heeft hierop niets ondernomen, terwijl hij mevrouw Van K had behoren te informeren dat de e-mail van klager niet frauduleus was en klager had behoren te waarschuwen dat het gebruik van de e-mail averechts werkte.  4.14    Verweerder 2 voert hierover aan dat hij verweerder 1 op de hoogte heeft gebracht van de telefoongesprekken die hij heeft gevoerd met mr. Van den B en verweerder 3 met mevrouw Van K heeft gevoerd. Andere advocaten hebben het kantoor van verweerders niet benaderd. Nadat verweerder 2 verweerder 1 van de telefoongesprekken op de hoogte had gesteld, heeft verweerder 2 klager de bewuste e-mail van 28 juli 2020 gestuurd en is deze e-mail, zoals reeds blijkt uit rechtsoverweging 4.12 ter informatie naar mr. Van den B en mevrouw Van K gezonden, waarmee zij over de gang van zaken zijn geïnformeerd en waarmee (in het geval van mevrouw Van K) is voldaan aan het rappélverzoek. De voorzitter komt op grond van deze feiten en omstandigheden tot de slotsom dat verweerder 2 genoegzaam heeft onderbouwd dat hij geen onjuiste informatie heeft verstrekt aan klager en dat niet is gebleken dat verweerder 2 moedwillig een rappél heeft genegeerd. De klacht van klager over verweerder 2 met kenmerk 22-524/A/A is dan ook eveneens kennelijk ongegrond.  Klacht over verweerder 3 (22-464/A/A)   4.15    De klacht van klager over verweerder 3 bestaat uit drie klachtonderdelen, die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling. De klachtonderdelen komen er op neer dat klager verweerder 3 verwijt dat hij a) als waarnemer van verweerder 1 heeft verzuimd om  mevrouw Van K (tijdens het telefoongesprek van 28 juli 2020) op de hoogte te stellen van het legitieme gebruik door klager van de e-mail van verweerder 1 van 23 juli 2020, b) dat verweerder 3 heeft verzuimd klager op de hoogte te stellen dat het gebruik van de 23 juli 2020-e-mail blijkbaar niets meer dan verdachtmaking genereerde bij de cassatieadvocaat en c) dat verweerder 3 heeft verzuimd de WeTransfer-link die toegang gaf tot het procesdossier van klager bijtijds (uiterlijk 30 juli 2020) te vervangen. 4.16    Verweerder 3 voert aan dat zijn betrokkenheid bij klagers zaak zich heeft beperkt tot het op 28 juli 2020 - toevallig - telefonisch te woord staan van mevrouw Van K en het nadien met een korte toelichting aan mevrouw Van K doorsturen van de e-mail van 28 juli 2020 van verweerder 2 aan klager. Met de problematiek omtrent de Wetransfer-link heeft verweerder 3 geen bemoeienis gehad noch hoeven hebben. Verweerder 3 heeft, anders dan klager stelt, niet als waarnemer voor verweerder 1 opgetreden en heeft op geen enkel moment met derden gesproken over de zaak noch over de persoon van klager. Er is geen sprake geweest van een klachtwaardige handelwijze, aldus verweerder 3. 4.17    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder 3 met het voorgaande toereikend onderbouwd dat hij slechts een beperkte en toevallige rol heeft gespeeld in de kwestie met klager. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager, is de voorzitter hierbij niet gebleken, zodat klagers klacht met kenmerk 22-464/A/A in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.   Conclusie  4.18    Op grond van het voorgaande overwegingen zal de voorzitter de klachten van klager in de zaken 22-177/A/A, 22-463/A/A, 22-464/A/A (in alle onderdelen) en 22-524/A/A, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    de klacht over verweerder 1 (22-463/A/A), met toepassing van artikel 46j, Advocatenwet kennelijk ongegrond; 

-    de klacht over verweerder 2 (22-177/A/A), met toepassing van artikel 46j, Advocatenwet kennelijk ongegrond; 

-    de klacht over verweerder 2 (22-524/A/A), met toepassing van artikel 46j, Advocatenwet kennelijk ongegrond; 

-    de klacht over verweerder 3 (22-464/A/A) met toepassing van artikel 46j, Advocatenwet, in alle onderdelen, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 25 juli 2022