Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:125

Zaaknummer

220102

Inhoudsindicatie

Termijnoverschrijding instellen hoger beroep. Bijzondere omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de te late postbezorging een gevolg is van overmacht of andere omstandigheden die meebrengen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, zijn niet gebleken. De enkele stelling dat door kennelijk een besmetting met het Covid-virus het opstellen en inzenden van een beroepschrift is vertraagd, levert niet zo’n bijzondere omstandigheid op. Klaagster had immers ook een derde kunnen vragen voor haar een beroepschrift in te dienen. Dat (de gemachtigde van) klaagster het beroepschrift pas op 28 maart 2022 (per post) heeft verstuurd is voor eigen rekening en risico. Het hof verklaart het beroep van klaagster niet-ontvankelijk.

Uitspraak

van 4 juli 2022 in de zaak 220102

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het Hof van Discipline (hierna: het hof) verwijst naar de beslissing van 3 augustus 2020 van de voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-063/AL/GLD). In deze beslissing is de klacht van klaagster kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2020:316 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.2 Klaagster heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 28 februari 2022 het verzet van klaagster tegen klachtonderdeel a) en klachtonderdeel b) ten aanzien van subverwijten I en II ongegrond en tegen klachtonderdeel b) ten aanzien van subverwijten III tot en met VI gegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). Vervolgens heeft de raad subverwijten III tot en met VI van klachtonderdeel b) opnieuw beoordeeld en ongegrond verklaard.

1.3 De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:22 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de beslissing op verzet is op 4 april 2022 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - een e-mail van 7 april 2022 van de gemachtigde van klaagster, (naam gemachtigde klager) (hierna: de gemachtigde van klaagster), waarin hij vraagt of het beroep bij het hof is ontvangen; - een e-mail van de griffie van 8 april 2022 aan klaagster, waarin klaagster erop is gewezen dat het beroep te laat is ingediend en zij twee weken de gelegenheid krijgt om schriftelijk toe te lichten waarom zij het beroep pas na afloop van de beroepstermijn heeft kunnen indienen; - een e-mail van 19 april 2022 met een reactie van de gemachtigde van klaagster en aanvullende stukken; - een e-mail van 16 mei 2022 van de gemachtigde van klaagster met aanvullende stukken.

2.3 De zaak is in raadkamer behandeld.

3 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

3.1 Eerst zal het hof moeten beoordelen of klaagster in haar beroep kan worden ontvangen. De uitspraak waarvan beroep is – zo blijkt uit de uitspraak – op 28 februari 2022 door de raad verzonden, terwijl de griffie van het hof het hoger beroepschrift na ommekomst van de beroepstermijn pas op 4 april 2022 heeft ontvangen.

Standpunt klaagster

3.2 De gemachtigde van klaagster heeft aangevoerd dat corona (COVID-19) toesloeg, waardoor hij niet eerder de kans heeft gehad om namens klaagster hoger beroep in te stellen, en dat de termijn om hoger beroep in te stellen erg kort is. Uit noodzaak heeft hij de brief (het beroepschrift) van 28 maart 2022 geschreven, maar hij weet niet waarom het hof deze pas op 4 april 2022 heeft ontvangen. De gemachtigde van klaagster verzoekt het hof om soepelheid te betrachten ten aanzien van de overschreden beroepstermijn.

Oordeel hof

3.3 Vast staat dat de beslissing van de raad op 28 februari 2022 is verzonden. Op grond van artikel 56 lid 1 Advocatenwet is de termijn om bij het hof een beroepschrift in te dienen 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad van discipline. Het belang van rechtszekerheid brengt mee dat geen onzekerheid kan bestaan over het eindtijdstip van de beroepstermijn. Deze termijn is van openbare orde en moet door het hof ambtshalve worden toegepast.

3.4 Klaagster wordt geacht van die termijn op de hoogte te zijn. Deze beroepstermijn van 30 dagen staat ook onderaan de aan klaagster verzonden beslissing onder “Mededelingen van de griffier ter informatie”. Daarin staat omschreven hoe hoger beroep moet worden ingesteld, welke termijn daarvoor geldt en naar welk adres het hoger beroepschrift moet worden verzonden.

3.5 Vast staat verder dat (de griffie van) het hof het hoger beroepschrift pas op 4 april 2022 heeft ontvangen, dus na het verstrijken van de beroepstermijn. Beslissend is daarbij volgens vaste rechtspraak van het hof de datum waarop de griffie het beroepschrift ontvangt, niet de datum van aanbieding ter post. Niet tijdige bezorging bij het hof van per post ingediende stukken komt in beginsel voor risico van de indiener (vergelijk HvD 20 januari 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2973).

3.6 Bijzondere omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de te late postbezorging een gevolg is van overmacht of andere omstandigheden die meebrengen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, zijn niet gebleken. De enkele stelling dat door kennelijk een besmetting met het Covid-virus het opstellen en inzenden van een beroepschrift is vertraagd, levert niet zo’n bijzondere omstandigheid op. Klaagster had immers ook een derde kunnen vragen voor haar een beroepschrift in te dienen. Het feit dat het beroepschrift op 28 maart 2022 gedateerd is, levert – zoals uit 3.5 blijkt – geen relevante en daarmee bijzondere omstandigheid op. Dat (de gemachtigde van) klaagster het beroepschrift pas op 28 maart 2022 (per post) heeft verstuurd is voor eigen rekening en risico. Het hof wijst er ten overvloede op dat klaagster haar beroepschrift ook per e-mail had kunnen indienen om daarmee tijdige indiening te waarborgen.

3.7 De slotsom is dat klaagster in het hoger beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard.

4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

4.1 verklaart het beroep van klaagster niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. W.F. Boele en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2022.                                                                griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 5 juli 2022.