Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-07-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:104
Zaaknummer
22-483/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen verweerder in hoedanigheid van bindend adviseur. Niet gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als bindend adviseur zodanig heeft gedragen dan wel misdragen of zijn taak als bindend adviseur zodanig heeft verwaarloosd dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 21 juli 2022
in de zaak 22-483/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 14 juni 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 7 juni 2022 met kenmerk 48|21|135K, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 en van de op 27 juni 2022 van klager ontvangen nagekomen stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn (toenmalige) rechtsbijstandsverzekeraar hadden een verschil van inzicht over de kans van slagen van het ondernemen van juridische acties tegen de gemeente H. Op grond van de verzekeringsvoorwaarden kan in geval van een dergelijk verschil van inzicht een beroep worden gedaan op de geschillenregeling, hetgeen klager heeft gedaan. Op basis van de geschillenregeling heeft de verzekeraar het dossier doorverwezen naar de deken, die verweerder in mei 2021 heeft aangewezen als bindend adviseur.
1.2 Op 25 mei 2021 heeft verweerder stukken ontvangen bestaande uit een brief van (klagers) toenmalige rechtsbijstandsverzekeraar en 59 e-mailberichten. De vraagstelling luidde als volgt: “Heeft op basis van de door verzekerde verstrekte informatie in dit dossier een procedure tegen de gemeente H wegens onrechtmatig handelen (verspreiden onwaarheden over verzekerde) een redelijke kans van slagen?”. Verweerder is verzocht om op basis van de aan hem verstrekte stukken een bindend advies uit te brengen.
1.3 Verweerder heeft de stukken bestudeerd en op basis daarvan op 6 juli 2021 schriftelijk een bindend advies uitgebracht. Verweerder heeft in het bindend advies geconcludeerd dat het voeren van een gerechtelijke procedure tegen de gemeente H geen redelijke kans van slagen had.
1.4 Op 17 oktober 2021 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft zich in het kader van zijn taak van bindend adviseur niet onafhankelijk opgesteld en is ten onrechte tot de door hem getrokken conclusies gekomen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van bindend adviseur in het kader van de geschillenregeling van de (toenmalige) rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Het in de artikelen 46 e.v. Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem/haar gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem/haar een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
4.2 Op grond van bovenvermeld uitgangspunt ligt ter beoordeling aan de voorzitter de vraag voor of verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als bindend adviseur zodanig heeft gedragen dan wel misdragen of zijn taak als bindend adviseur zodanig heeft verwaarloosd dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.3 Uit de overgelegde stukken blijkt dat de opdracht aan verweerder beperkt was tot het beoordelen van de haalbaarheid van een procedure tegen de gemeente H. Anders dan klager lijkt te veronderstellen, was het derhalve niet aan verweerder om een oordeel te geven over het handelen en nalaten van de gemeente of (medewerkers van) klagers (toenmalige) rechtsbijstandsverzekeraar. Verweerder heeft op grond van het hem ter beschikking gestelde dossier een onderbouwd advies gegeven over de aan hem voorgelegde vraagstelling. Verweerder mocht daarbij uitgaan van de juistheid van het door de verzekeraar aan hem overgelegde dossier. Dat verweerder de kwestie niet met klager heeft besproken alvorens zijn advies uit te brengen, maakt niet dat verweerder zijn werkzaamheden niet met een voldoende mate van zorgvuldigheid heeft uitgevoerd. Dat klager zich niet kan verenigen met de inhoud van verweerders advies betekent niet dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan tot slot niet worden vastgesteld dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als bindend adviseur niet onafhankelijk heeft opgesteld.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 juli 2022