Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-07-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:145
Zaaknummer
22-491/A/NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht is niet-ontvankelijk omdat de vervaltermijn van drie jaar neergelegd in 46g lid1 onder a Advocatenwet is overschreden.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 juli 2022 in de zaak 21-491/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 15 juni 2022 met kenmerk re/ss/1514439, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerster, die thans werkzaam is bij de Orde van Advocaten Amsterdam, was in het verleden werkzaam als advocaat bij een advocatenkantoor in Amsterdam. 1.2 Klager was verwikkeld in een juridisch geschil met de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna de gemeente). De gemeente heeft bij besluit van 13 april 2010 klagers bijstandsuitkering herzien en de teveel uitgekeerde bijstand van klager teruggevorderd. Het bezwaar dat klager tegen dit besluit had gemaakt, is bij beslissing op bezwaar van 30 juli 2020 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft klager beroep ingesteld bij de bestuursrechter van de rechtbank Amsterdam. De bestuursrechter heeft bij tussenuitspraak van 25 januari 2011 de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen waarbij de periode van herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering moest worden verkort. 1.3 Op 28 januari 2011 heeft klager verweerster verzocht hem in deze procedure als advocaat-gemachtigde bij te staan. 1.4 Verweerster heeft voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) vier toevoegingen aangevraagd. De RvR heeft de toevoegingen ook verstrekt. 1.5 Op 6 mei 2021 heeft klager de RvR verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens. Bij brief van 30 juli 2021 is de Raad voor Rechtsbijstand (gedeeltelijk) tegemoetgekomen aan dit verzoek. 1.6 Daarnaast heeft klager een AVG-verzoek gedaan bij het toenmalige advocatenkantoor van verweerster, waarop op 19 mei 2021 een reactie is gegeven door het kantoor. 1.7 Op 2 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten Amsterdam een klacht ingediend over verweerster. 1.8 Nadat klager bezwaar had gemaakt tegen de behandeling van de klacht door de Amsterdamse deken, omdat verweerster daar thans werkzaam is, is de behandeling van de klacht overgedragen aan de Orde van Advocaten Noord-Holland.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij in de periode waarin zij hem heeft als advocaat heeft bijgestaan -tussen 2011 en 2013- valsheid in geschrifte en fraude heeft gepleegd met overheidsgeld door niet slechts één toevoeging, maar vier toevoegingen aan te vragen en te declareren op klagers naam.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.2 Vaststaat dat verweersters bijstand aan klager heeft plaatsgevonden in de periode tussen 2011 en 2013 en dat zij voor die werkzaamheden op naam van klager een viertal toevoegingen heeft aangevraagd, die ook zijn verstrekt. De klacht van klager van 2 september 2021 is gelet hierop ruimschoots na de vervaltermijn van drie jaren uit artikel 46g lid1 onder a Advocatenwet ingediend. 4.3 Voor zover klager stelt dat hij pas op 19 mei 2021 (via zijn AVG-verzoek aan het kantoor waar verweerster destijds werkzaam was) op de hoogte is geraakt van de overige drie verstrekte toevoegingen, acht de raad dat niet geloofwaardig. Zoals verweerster ook genoegzaam heeft toegelicht stuurt de RvR van een besluit op aanvraag van een toevoeging altijd een kopie rechtstreeks naar de rechtszoekende, die immers de begunstigde van het subsidiebesluit tot toekenning van gefinancierde rechtsbijstand is. Dit is aldus, verweerster, ook in de door haar gedane aanvragen om toevoegingen zo gegaan. De raad ziet in hetgeen klager heeft aangevoerd of op grond van het klachtdossier geen aanleiding om aan te nemen dat gang van zaken in het onderhavige geval anders is geweest. Dit betekent dat de klacht niet-ontvankelijk is. In dat verband merkt de voorzitter nog op dat de verjaringstermijn die klager in repliek noemt een strafrechtelijke verjaringstermijn betreft, die niet op het tuchtrecht van toepassing is. 4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, daarom niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 25 juli 2022