Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:124

Zaaknummer

210264H

Inhoudsindicatie

Verzoek om herstel proceskostenveroordeling afgewezen. Herstel kennelijke verschrijving in feitenoverzicht.

Uitspraak

van 20 mei 2022 in de zaak 210264

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE BESLISSING WAARVAN HERSTEL

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 1 april 2021 van het hof. In deze beslissing is de beslissing van de raad deels vernietigd en klachtonderdeel c) vervolgens deels gegrond verklaard en deels ongegrond verklaard. Verder heeft het hof de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard en is aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Voor het overige is de beslissing van de raad bekrachtigd en een proceskostenveroordeling ten behoeve van de NOvA opgelegd. 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2022:72 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE VERZOEKEN

2.1 Van klager ontving de griffie van het hof een e-mailbericht van 1 april 2022. In dit bericht stelt klager dat in de door het hof genomen beslissing een veroordeling tot betaling van de kosten van klager ontbreekt en dat ook met betrekking tot de kosten van het hoger beroep aan de zijde van klager geen veroordeling aan verweerder is opgelegd, terwijl zulks volgens klager gebruikelijk is. Klager vraagt of het mogelijk is beslissing op deze punten aan te passen.

2.2 Van verweerder ontving de griffie van het hof ook een e-mailbericht gedateerd 1 april 2022. In dit bericht merkt verweerder op dat in r.o. 5.9 van de betreffende beslissing wordt gerefereerd aan een oordeel van de kantonrechter. Verweerder stelt dat dit onjuist is (het was een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank) en vraagt te bevorderen dat dit wordt hersteld.

2.3 De voorzitter van de combinatie heeft partijen bericht dat hij beide verzoeken opvat als een verzoek om een herstelbeslissing te geven en heeft vervolgens beide partijen in de gelegenheid gesteld op elkaars verzoeken te reageren.

2.4 Per mail van 23 april 2022 heeft klager bericht dat de door verweerder gemaakte opmerking dat het vonnis van 22 juli 2022 is gewezen door de voorzieningenrechter juist is en dat van zijn kant dan ook geen bezwaar bestaat dit als verzocht aan te passen.

2.5 Per mail van 25 april 2022 heeft verweerder bericht dat hij ervan uitgaat dat gedoeld wordt op het griffierecht als bedoeld in art. 46e Advocatenwet die van overeenkomstige toepassing is op het hoger beroep. Indien dit het geval is, refereert verweerder zich aan het oordeel van het hof in welk geval verweerder het hof dan wel verzoekt in de beslissing duidelijk te maken aan wie moet worden betaald: de coöperatie of klager of de helft aan ieder van hen. Voor zover gedoeld zou worden op kosten in art. 48ac, eerste lid onder a Advocatenwet, merkt verweerder op dat daaromtrent in de appelschriftuur niets is te vinden; laat staan een onderbouwing. Mocht het verzoek wel die strekking hebben, meent verweerder dat niet-ontvankelijkverklaring zou moeten volgen, respectievelijk afwijzing wegens onvoldoende onderbouwing. Diezelfde dag heeft klager bericht dat de forfaitaire proces- en griffierechtenvergoeding in eerste en tweede aanleg volgens klager volstaat en meent dat de kosten aan de coöperatie moeten worden voldaan.

3 DE BEOORDELING VAN HERSTELVERZOEKEN

3.1 Het hof stelt vast dat in rechtsoverweging 5.9 eerste zin van de beslissing waarvan herstel is gevraagd abusievelijk is overwogen:

“Met de raad is het hof van oordeel dat als gevolg van het vonnis d.d. 22 juli 2020 van de kantonrechter waarbij W F is veroordeeld om een bedrag van € 16.323 terug te storten naar de Coöperatie een belangentegenstelling is ontstaan tussen W F en de Coöperatie en wel zo dat verweerder zich geheel en uit eigen beweging uit de zaak had moeten terugtrekken.”

Deze zin had moeten luiden:

“Met de raad is het hof van oordeel dat als gevolg van het vonnis d.d. 22 juli 2020 van de voorzieningenrechter waarbij W F is veroordeeld om een bedrag van € 16.323 terug te storten naar de Coöperatie een belangentegenstelling is ontstaan tussen W F en de Coöperatie en wel zo dat verweerder zich geheel en uit eigen beweging uit de zaak had moeten terugtrekken.” 

3.2 Het hof zal conform het verzoek van verweerder daarom tot herstel van deze onjuistheid overgaan.

3.3 Waar het gaat om het verzoek van klager is er geen reden tot herstel over te gaan. Voor zover het gaat om de kosten in eerste aanleg heeft het hof de beslissing van de raad bekrachtigd, waaronder griffierechten en reiskosten aan de zijde van klager. In hoger beroep wordt -tot dusver- geen griffierecht geheven. Voor een aan klager toe te kennen forfaitaire vergoeding bestaat geen aanleiding omdat klager deze kosten al heeft moeten maken in het kader van zijn eigen tevergeefs ingestelde hoger beroep. Het hof zal het verzoek van klager daarom afwijzen. 

4 DE BESLISSING

Het Hof van Discipline:

4.1 herstelt de beslissing van 1 april 2022 van het Hof van Discipline met zaaknummer 210264 in die zin dat rechtsoverweging 5.9 eerst zin luidt:

“Met de raad is het hof van oordeel dat als gevolg van het vonnis d.d. 22 juli 2020 van de voorzieningenrechter waarbij W F is veroordeeld om een bedrag van € 16.323 terug te storten naar de Coöperatie een belangentegenstelling is ontstaan tussen W F en de Coöperatie en wel zo dat verweerder zich geheel en uit eigen beweging uit de zaak had moeten terugtrekken.”   4.2 wijst het verzoek van klager af.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers en A.J. Louter, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.  

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 20 mei 2022.