Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-07-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:115

Zaaknummer

22-420/DB/LI

Inhoudsindicatie

Artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet. Klacht heeft betrekking op gedragingen van advocaat in periode voor 5 maart 2008. Klaagster heeft geen redenen aangevoerd, waarom zij zich pas in 2022 met een klacht over de advocaat tot de deken heeft gewend. Niet gebleken  van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend.

Inhoudsindicatie

Klacht niet-ontvankelijk

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch  

van 21 juli 2022

in de zaak 22-420/DB/LI

                   naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 18 mei 2022 met kenmerk K22-027. De voorzitter heeft tevens kennis genomen van de door verweerder aan de raad toegezonden brief d.d. 2 juni 2022, met bijlage, en de door klaagster op 14 juni 2022 aan de raad toegezonden stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerder staat sinds 01-01-2022 niet meer ingeschreven als advocaat op het tableau.

1.2 Klaagster heeft zich op 8 maart 2022 met gebruikmaking van een webformulier met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Klaagster heeft op het webformulier vermeld dat de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in 2006.

1.3 De deken heeft klaagster bericht dat de klacht niet verder werd onderzocht omdat deze niet binnen de vervaltermijn ex artikel 46g Advocatenwet is ingediend.  De deken heeft het dossier op 18 mei 2022 aan de raad doorgezonden.

1.4 De griffier van de raad heeft partijen bij brief van 24 mei 2022 geïnformeerd over de ontvangst van het klachtdossier en hen in de gelegenheid gesteld nog -eenmaal- stukken aan de raad toe te sturen. Verweerder heeft de raad bij brief van 2 juni 2022 een bijlage toegestuurd en klaagster heeft op 14 juni 2022 nog stukken aan de raad toegestuurd.  

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

De voorzitter begrijpt de klacht aldus dat klaagster verweerder verwijt dat verweerder  de belangen van klaagster onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkheid op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.

4.2 De voorzitter begrijpt uit de door klaagster op 14 juni 2022 aan de raad overgelegde stukken dat verweerder haar in 2006 heeft bijgestaan in een geschil met zorgverzekeraar CZ inzake haar vestiging als huisartsen het met CZ af te sluiten zorgcontract.. Klaagster heeft in het webformulier aangegeven dat haar klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in 2006. Uit de door verweerder overgelegde brief van verweerder van  5 maart 2008 volgt dat verweerder in ieder geval na 5 maart 2008 geen werkzaamheden meer voor klaagster heeft verricht. 

4.3 Klaagster heeft geen redenen aangevoerd, waarom zij zich pas in 2022 met een klacht over verweerder tot de deken heeft gewend. Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. De voorzitter komt daarom niet toe aan de inhoudelijke behandeling van de klacht.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 21 juli 2022