Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-07-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:116

Zaaknummer

21-1004/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 juli 2022 in de zaak 21-1004/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 12 januari 2022 op de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 30 maart 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 10 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K081 2021 ia/nm van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 12 januari 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4    Op 10 februari 2022 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. Op 11 februari 2022 heeft klaagster het verzet aangevuld.  1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 13 juni 2022. Daarbij was verweerder aanwezig. Klaagster is, hoewel opgeroepen, zonder bericht niet op de zittting verschenen.   1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft verder kennis genomen van het op 15 februari van klaagster ontvangen “nawoord” en van de e-mail van 21 februari 2022 van verweerder, met daarbij gevoegd het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2022 in de procedure tussen de VVE en klaagster. 

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2    De voorzitter heeft miskend dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan het vervalsen van een document, namelijk notulen van een vergadering van de VVE. De overige door de voorzitter vastgestelde klachtonderdelen zijn niet relevant. Ook een deel van de door de voorzitter vastgestelde feiten is niet relevant. Hierdoor worden belangrijke zaken uit het zicht gehouden. 2.3    De voorzitter heeft de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard.  2.4    De voorzitter heeft miskend dat verweerder ook de belangen van klaagster moest behartigen en dat hij daarin is tekortgeschoten. 

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. De vraag of die vaststaande feiten niet allemaal even relevant zijn voor de beoordeling van de klacht, is niet van belang nu gesteld noch gebleken is dat de voorzitter bij zijn beoordeling van onjuiste vaststaande feiten is uitgegaan.

3.2    Aan de feiten moet worden toegevoegd dat de rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 vonnis heeft gewezen in de zaak tussen de VVE en klaagster. In onderdeel 4.5 van dat vonnis heeft de rechter het volgende overwogen over de notulen:

“[Klaagster] voert nog aan dat de door de VVE overgelegde notulen van 20 november 2019 vervalst zijn, zodat de VVE geen beroep kan doen op de daaruit volgende procesvolmacht. De rechtbank heeft op de zitting weliswaar vastgesteld dat er twee verschillende versies zijn de notulen in het geding zijn gebracht, maar hieruit volgt niet dat één van deze twee een vervalsing betreft. De VVE heeft immers toegelicht dat zij in een conceptversie van de notulen de namen van [klaagster] en (…) niet heeft genoemd en de kwestie in plaats daarvan in algemene zin heeft omschreven als ‘de kwestie met de kelderbergingen’. Op advies van haar juridisch adviseur heeft zij de appartementseigenaren die betrokken waren bij de discussie over de kelderruimte in de finale versie van de notulen wel expliciet genoemd. In deze procedure heeft de VVE eerst de conceptversie overgelegd, opdat zij de privacy van de van de in de finale versie genoemde personen niet zou schaden. Verder zijn de notulen, waaronder ook de omschrijving van de procesvolmacht, inhoudelijk niet verschillend. (…)”

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetsgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.  4.3    De raad voegt aan de overwegingen van de voorzitter nog toe dat kan worden vastgesteld dat sprake is van twee versies van de notulen. Het hiervoor weergegeven vonnis van de rechtbank in aanmerking genomen heeft de raad echter geen grond om aan te nemen dat een van de versies van de notulen vervalst is, laat staan dat verweerder daarvan op de hoogte was of betrokkenheid bij had.  4.4    De voorzitter heeft de klacht naar het oordeel van de raad dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.  4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.