Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-06-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:132
Zaaknummer
21-789/AL/OV
Inhoudsindicatie
Verweerder - inmiddels voormalig advocaat - is opgetreden voor de broer van zijn partner in een civiel geschil. Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging aan klager gestuurd zodat voor klager van meet af aan onduidelijk was welke werkzaamheden verweerder en wanneer voor hem zou gaan doen. Ook heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld door jarenlang niets te doen. Verweerder heeft nagelaten om de door hem opgestelde vaststellingsovereenkomst niet alleen door klager maar ook door de betrokken aannemer te laten ondertekenen, volgens verweerder het gevolg van persoonlijke omstandigheden. Ook staat vast dat verweerder nooit aan klager heeft laten weten dat en waarom hij geen procedure jegens de betrokken partijen is gestart. Verweerder heeft vanwege de door hem erkende gemaakte fouten klager inmiddels uit eigen middelen schadeloosgesteld. Gebleken is dat verweerder over de beweegredenen van deze ongebruikelijke financiële afwikkeling niets aan klager heeft uitgelegd, wat tot onbegrip bij klager heeft geleid. Verweerder is op ernstige wijze tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klager en heeft daarbij in strijd met de kernwaarden niet deskundig en met onvoldoende professionele distantie jegens zijn zwager gehandeld. Omdat verweerder klager uit eigen middelen volledig schadeloos heeft gesteld, zijn excuses heeft aangeboden met inzicht in het foutieve van zijn handelen en de gevolgen voor de familieverhoudingen al ernstig zijn verstoord, volstaat de raad met oplegging van een waarschuwing en ambtshalve oplegging van artikel 48 lid 9 Advocatenwet.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2022 in de zaak 21-789/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder tot 2 februari 2022 advocaat te [plaats] gemachtigde: mr. Van G.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 17 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 1 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1440510 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 april 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Na een schoorsteenbrand op 21 januari 2017 heeft klager brandschade geleden. 2.2 Verweerder is de partner van de zus van klager. Hij heeft klager bijgestaan in de kwestie van de schoorsteenbrand, zonder daarvoor een opdrachtbevestiging te sturen. 2.3 Verweerder heeft een op september 2020 gedateerde vaststellingsovereenkomst tussen klager en het aannemingsbedrijf gemaakt, waarin onder meer is opgenomen:
“(…) [Klager] heeft zijn inboedel/brand verzekeraar ingeschakeld en die hebben onderzoek (laten) verrichten naar de (mogelijke) oorzaak van de schoorsteenbrand. De conclusie van beide onderzoeken waren eenduidig. De oorzaak van de brand was gelegen doordat er de schoorsteen niet volgens de geldende veiligheids- en NEN-nomen was gebouwd. (…).
Univé, waar [klager] was verzekerd, heeft een voorstel tot vergoeding van de schade gedaan. Dit voorstel zal door [klager] worden aanvaard.
Er resteerde nog het probleem rond de constructie van de schoorstenen. Deze zijn gaan verzakken. Dit stond los van de brand.
Nadat lange tijd de aansprakelijkheid voor deze schade niet door [de aannemer] werd geaccepteerd hebben partijen uiteindelijk toch een oplossing gevonden. (…)
Kort gezegd komt de overeenkomst er op neer dat [de aannemer] aan [klager] een bedrag zal betalen van € 23.366,53 (…) tegen finale kwijting over en weer. (…).”
Alleen klager heeft deze vaststellingsovereenkomst ondertekend. 2.4 Univé heeft geen schadebedrag uitgekeerd aan klager. De advocaat van het aannemersbedrijf heeft over een uitkering geen duidelijkheid verschaft maar klager verwezen naar de verzekeraar. 2.5 Verweerder heeft klager in de loop van het klachtonderzoek uit eigen middelen volledig schadeloosgesteld.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) ondanks herhaald verzoek klager niet op de hoogte te stellen over de voortgang van zijn zaak door geen stukken met klager te delen, waaronder een door alle betrokken partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst; b) klager in het ongewisse te laten over de reden voor de trage afwikkeling tussen de betrokken partijen en klager nooit te laten weten dat hij geen procedure voor hem was gestart; c) de ongebruikelijke financiële afwikkeling doordat verweerder klager, zonder enige uitleg, uit eigen middelen volledig schadeloos heeft gesteld in plaats van dat de schade door de betrokken aansprakelijke partijen aan klager is betaald. 3.2 Pas tijdens de klachtprocedure heeft klager vernomen dat verweerder nooit een procedure is gestart. Klager wilde destijds dat de vaststellingsovereenkomst, die alleen hij had ondertekend, ook door het aannemersbedrijf werd ondertekend zodat een overeenkomst tot stand zou komen. Verweerder heeft daar niets mee gedaan. Ook heeft hij bij verweerder duidelijkheid geëist over het schadeloos stellen. Hij wilde daar eerst duidelijkheid over hebben voordat nog verder enig overleg met verweerder kon plaatsvinden. Daaraan heeft verweerder nooit meegewerkt terwijl klager juist wil dat de diegenen die aansprakelijk zijn, aangepakt worden.
4 VERWEER Klachtonderdelen a) tot en met c) Volgens verweerder heeft hij een klassieke beginnersfout gemaakt door een zaak aan te nemen voor een familielid waardoor hij onvoldoende professionele distantie heeft gehouden. Hij erkent de alle aan hem gemaakte verwijten en ziet in dat hij een grote fout heeft gemaakt. Hij heeft namens klager geen procedure opgestart omdat hij het vertrouwen had de kwestie met de betrokken partijen, met Univé en de aannemer, in onderling overleg te kunnen regelen. Achteraf bezien heeft hij dat onjuist ingeschat. Verweerder heeft daarom zelf, uit eigen privémiddelen, aan klager het totale schadebedrag overgemaakt zoals dat door Univé en een bouwkundig adviseur was berekend. Ook daarover heeft verweerder niet (schriftelijk) met klager gecommuniceerd. Verweerder zou naar eigen zeggen nog wel hebben willen overleggen met klager over de juridische mogelijkheden om alsnog tot een oplossing te komen, maar daaraan wilde klager destijds volgens verweerder niet meewerken, zodat daarin een patstelling is ontstaan. Hij is inmiddels geen advocaat meer, aldus verweerder, zodat hij klager hierin niet meer kan helpen.
5 BEOORDELING Klachtonderdeel a) 5.1 In deze zaak staat de vraag centraal of verweerder de zaken van klager in verband met de brandschade in de woning heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking. 5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182). 5.3 Met betrekking tot de rol van advocaat is onder meer gedragsregel 2 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat moet vermijden dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen.Klachtonderdelen a) tot en met c) 5.4 Gezien de samenhang tussen deze verwijten ziet de raad aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen. 5.5 Naar het oordeel van de raad is verweerder op ernstige wijze tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klager als zijn cliënt. Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging aan klager gestuurd zodat voor klager van meet af aan onduidelijk was welke werkzaamheden verweerder en wanneer voor hem zou gaan doen om de financiële gevolgen van de schoorsteenbrand in 2017 te regelen. Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder pas drie jaar later, in september 2020, een vaststellingsovereenkomst voor klager met de aannemer heeft gemaakt en daarmee weinig voortvarend is geweest. Verweerder heeft de door klager ondertekende vaststellingsovereenkomst daarna niet naar de aannemer gestuurd. Verweerder heeft erkend dat hij dat wegens persoonlijke omstandigheden toen niet heeft gedaan en ook dat hij klager daarover in het ongewisse heeft gelaten. Ook staat vast dat verweerder nooit aan klager heeft laten weten dat en waarom hij geen procedure jegens de betrokken partijen is gestart. Verweerder heeft vanwege de door hem erkende gemaakte fouten klager inmiddels uit eigen middelen schadeloosgesteld. Gebleken is dat verweerder over de beweegredenen van deze ongebruikelijke financiële afwikkeling niets aan klager heeft uitgelegd. Alhoewel verweerder daarmee een groot gebaar richting klager heeft willen maken, begrijpt de raad dat deze handelwijze van verweerder bij klager een onbevredigend gevoel achterlaat. De voor de brandschade aansprakelijke partijen zijn immers daarvoor niet aangesproken. 5.6 Op grond van al het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. De raad zal dan ook alle klachtonderdelen gegrond verklaren. 5.7 De raad ziet in de hiervoor geschetste omstandigheden ambtshalve aanleiding om op grond van artikel 48 lid 9 Advocatenwet te bepalen dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
6 MAATREGEL 6.1 De raad heeft de klacht geheel gegrond verklaard. Verweerder is met zijn handelwijze op ernstige wijze tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klager als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft klager niet op de hoogte gehouden van zijn werkzaamheden en heeft daarin ook niet voortvarend en niet deskundig juist gehandeld. Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de raad onvoldoende professionele distantie in acht genomen jegens klager, zijn zwager, waardoor hij ook in strijd heeft gehandeld met die kernwaarde zoals genoemd in artikel 10a lid 1 sub a Advocatenwet en met gedragsregel 2 lid 1. 6.2 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat zijn persoonlijke omstandigheden ertoe hebben geleid dat hij ernstig is tekortgeschoten als advocaat van klager. Om klager, zijn zwager, te behoeden voor de financiële gevolgen daarvan, heeft hij ervoor gekozen om klager zelf volledig schadeloos te stellen. De raad hoopt dat klager en verweerder op enig moment het gesprek aan zullen gaan, mogelijk bijgestaan door een onafhankelijke derde, om de door toedoen van verweerder ernstig getroebleerde familieverhoudingen weer te herstellen. Nu verweerder inzicht heeft getoond in het foute van zijn handelen jegens klager, zich bereid heeft verklaard om met klager in gesprek te gaan en zelf geen geldelijk gewin heeft gehad maar alle kosten voor eigen rekening heeft genomen om klager schadeloos te stellen, ziet de raad aanleiding om vanwege die verzachtende omstandigheden geen berisping op te leggen, maar te volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- of 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-789/AL/OV.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4; - bepaalt dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker, H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.
griffier voorzitter Verzonden d.d. 20 juni 2022