Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:135

Zaaknummer

22-044/AL/NN/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. De deken verwijt verweerster, een advocatenkantoor, in een aantal onderdelen dat zij - kort gezegd - een verdienmodel heeft gemaakt van de toevoegingen in de sociale zekerheid. Dat zou ten koste zijn gegaan van de kwaliteit en de zorg voor de cliënten. De raad acht dit onderdeel van het bezwaar onvoldoende gebleken en verklaart deze onderdelen derhalve ongegrond. Ook het klachtonderdeel tegen verweerder - een advocaat - inhoudende dat hij kansloze procedures heeft gevoerd, is naar het oordeel van de raad niet vast komen te staan.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 juni 2022 in de zaak 22-044/AL/NN/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

klaagster, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland oververweerster; ook: het advocatenkantoor enverweerder tezamen ook: verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief van 20 januari 2022, met bijlagen, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerders.  1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 18 maart 2022 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 3 maart 2022, met bijlagen.

2 FEITEN Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Verweerder houdt (via zijn praktijkrechtspersoon) de helft van de aandelen in de besloten vennootschap S. Advocaten B.V. (verweerster). Zijn compagnon mr. H. houdt de andere helft van de aandelen. Verweerster heeft een vestiging in Groningen (waar verweerder werkzaam is) en een in Almelo. Advocaten werkzaam op de vestiging in Almelo vallen onder het toezicht van de deken Overijssel. 2.2 Op 22 juli 2020 heeft de deken bij verweerder 56 dossiers van 14 cliënten opgevraagd naar aanleiding van diverse signalen die bij de deken en de deken Overijssel waren binnengekomen. Die signalen waren afkomstig van oud-medewerkers, de Raad voor Rechtsbijstand en de gemeente Rotterdam.

2.3 Signalen van oud-medewerkers

Mr. O. vertelde dat er buiten medeweten van advocaten bij verweersters op hun naam brieven werden verstuurd en/of opdrachten werden gegeven. Dat wilde hij niet. Ook wilde hij niet dat op zijn naam bijzondere bijstand aangevraagd zou worden voor medische contraexpertise. Hij klaagde bij de deken en schreef o.a.:

"Feitelijk werd mij door S., in de persoon van de heer H. en de heer [verweerder], verplicht om klachtwaardig te handelen en is mij de mond gesnoerd toen ik dit intern heb aangekaart. Eerst is mijn bericht uit eenieders mailbox verwijderd, zodat het niet gelezen zou worden. Toen ik daar achter kwam en het vervolgens naar bijna allen (alleen de secretaresses wilden mijn e-mail niet privé ontvangen) privé mocht sturen, ben ik op staande voet ontslagen."

Mr. K. uitte zich aanvankelijk via de Raad voor Rechtsbijstand en verklaarde later aan de deken het volgende over de werkwijze van het kantoor: - standaard bijzondere bijstand aanvragen voor het verrichten van een medische contra-expertise, bezwaar maken tegen de afwijzing en een voorlopige voorziening aanvragen ondanks de kansloosheid daarvan (gelet op de vaste jurisprudentie van de centrale raad van beroep, zie CRvB 23 april 1019, ECLI:NL:CRVB:2019:1450); - geen fatsoenlijke, persoonlijke intake; - niet bespreken van goede en kwade kansen; - niet bespreken van een processtrategie, voeren van procedures zonder dat cliënt zich dat ten volle realiseert en weet waarom; - aanvragen van toevoegingen buiten de behandelend advocaat om; - niet meegaan naar hoorzittingen; - gebruiken van standaard processtukken.

Mr S. (advocaat in loondienst bij S van 26 maart 2018 tot 9 januari 2020) nam in die periode een aantal keren contact op met het ordebureau. Zij voelde zich bij S. niet  (meer) prettig omdat er werkzaamheden en werkwijzen als beschreven door mr. K. van haar gevraagd werden die zij niet vond passen bij de advocatuurlijke kernwaarden. Zij heeft uiteindelijk in overleg met S haar dienstverband beëindigd, hoewel ze op dat moment nog geen andere baan had. Zij heeft op verzoek van de deken die feitelijke gang van zaken bevestigd in haar verklaring van 24 december 2021.

2.4 Signalen van de Raad voor Rechtsbijstand

De gemeente Rotterdam en mr. K. hadden bij de raad geklaagd en er was verschil van mening tussen verweerder en de raad over de rechtmatigheid van de korting door het Juridisch Loket.

2.5 Signalen van de gemeente Rotterdam

De teamleider Juridische diensten van de gemeente Rotterdam sprak haar zorgen uit over de ondermaatse belangenbehartiging door het kantoor S. Zij constateerde een patroon van inhoudelijk zwakke bezwaarschriften en nooit meegaan naar de hoorzittingen (ondanks de soms grote belangen die op het spel staan).

2.6 Signaal van een opvolgend advocaat

Mr J., lid van de Raad van de Orde Noord-Nederland, gaf mondeling het signaal aan de deken naar aanleiding van twee cliënten (R. en M.) die zij van S. over had genomen.

2.7 De dekens Overijssel en Noord-Nederland hebben naar aanleiding van de signalen onderzoek ingesteld. De deken Overijssel had op basis van de lijst met toevoegingen van de Raad voor Rechtsbijstand de selectie gemaakt waarbij onder andere gekeken is naar de cliënten waarvoor meerdere toevoegingen waren aangevraagd. In Noord-Nederland zijn de dossiers opgevraagd op 22 juli 2020. De deken Overijssel heeft de door hem opgevraagde dossiers meteen gekregen en hij heeft op basis van zijn studie van die dossiers een dekenbezwaar tegen de mrs. H. en G. (advocaat in loondienst bij S. Advocaten, vestiging Almelo) ingediend op 23 augustus 2021. 2.8 Intussen beschikt ook de deken Noord-Nederland over alle gevraagde dossiers.

3 DEKENBEZWAAR 3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. 3.2 Verweerster heeft een verdienmodel gemaakt van de toevoegingen in de sociale zekerheid dat ten koste gaat van de kwaliteit. Het kantoor stuurt zijn advocaten erop met een minimale inspanning de maximale vergoedingen op basis van een toevoeging te kunnen incasseren, ook als dat ten koste van de kwaliteit en de zorg voor de cliënt gaat. Dit blijkt uit het volgende: - De bemoeienis van de advocaat van S. heeft in (bijna) alle bestudeerde dossiers niet (zichtbaar) tot toegevoegde waarde geleid. - In (bijna) alle bestudeerde zaken is in bezwaar met één, standaard, schot hagel geschoten en is nauwelijks gezocht naar andere argumenten. Er waren geen indringende, diepgravende gesprekken met de cliënt. Er zijn nooit protocollen geraadpleegd, er zijn meestal geen medische gegevens opgevraagd. In beroep was er nog minder aandacht voor de zaken. Het (hoger) beroepschrift verschilt meestal niet of nauwelijks van het bezwaarschrift. - Een advocaat moet ook het verschil maken voor zijn cliënt door hem te steunen en in het proces te begeleiden. Cliënten hebben behoefte aan en recht op uitleg. Zij hebben recht op de aanwezigheid van de advocaat tijdens de (hoor)zitting. - Advocaten van S. voerden geregeld kansloze procedures, zoals bezwaar maken en voorlopige voorziening vragen tegen de afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medische contra-expertise en voorlopige voorzieningen of het niet intrekken van kansloze procedures tegen het UWV. - S. advocaten hielden geen uren bij, hoewel dat een vereiste is van de Raad voor Rechtsbijstand. Overtreding van deze administratieve plicht klemt temeer nu de feitelijke urenbesteding in veel dossiers minimaal moet zijn geweest. 3.3 Dat er sprake is van sturing blijkt onder andere uit de signalen ontvangen van mrs. O., K. en S. Zij konden zich niet in de hiervoor beschreven werkwijze vinden, maar waren niet bij machte daarvan af te wijken. Dat was voor hen een belangrijke reden om niet langer voor S. te willen werken. 3.4 De handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid als advocaat-bestuurder heeft tot gevolg dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, niet alleen theoretisch als toetsingskader, maar feitelijk. 3.5 De handelwijze is in strijd met de kernwaarden deskundigheid en integriteit, met de gedragsregels 1, 6, 12 en 16, met de best practises van de Specialisatievereniging Socialezekerheidsrecht (SSN), en met artikel 1 sub r van de Inschrijvingsvoorwaarden Advocatuur en valt (de advocaat-bestuurder in genoemde hoedanigheid van) het advocatenkantoor tuchtrechtelijk aan te rekenen. 3.6 Alleen de klacht over het voeren van kansloze procedures treft verweerder ook in zijn (gewone) hoedanigheid van advocaat en om die reden wordt dit dekenbezwaar ook tegen hem persoonlijk ingesteld.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar onder meer het volgende verweer gevoerd. 4.2 In vele zaken, waarvan verweerder een aantal in de tuchtprocedure heeft ingebracht, heeft hij wel resultaat behaald. De stelling van de deken dat in geen van de onderzochte dossiers resultaat is gehaald, is nietszeggend. 4.3 Het overgrote deel van de bestudeerde dossiers heeft verweerder niet behandeld. Verweerder is er niet mee bekend dat bestuurders van advocatenkantoren verantwoordelijk zijn voor de dossierbehandeling van zelfstandige medewerkers (met nota bene tientallen jaren ervaring). Daarnaast is het feitelijk onjuist dat er geen gesprekken plaatsvinden, protocollen worden geraadpleegd of medische gegevens worden opgevraagd. Dit blijkt ook niet uit de bestudeerde dossiers. 4.4 Het recht op aanwezigheid van een advocaat tijdens een medische herbeoordeling is verweerder niet bekend en heeft in de praktijk van verweerster ook geen meerwaarde. 4.5 Het vragen van voorlopige voorzieningen voor bijzondere bijstand voor second opinions doet het kantoor al jaren niet meer. Bovendien is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar om in bezwaar te komen tegen de genoemde praktijk, ook al heeft een hogere rechter al een uitspraak hierover gedaan. 4.6 De advocaten op het kantoor van verweerster hielden inderdaad geen uren bij. De Raad voor Rechtsbijstand vond dat goed. Eens in de drie maanden vond er een steekproefcontrole plaats. Daar kwam nooit iets bijzonders uit. Er is sprake van een High-Trust-verhouding met de Raad voor Rechtsbijstand. Inmiddels worden er wel uren bijgehouden.

5 BEOORDELING De door de deken ontvangen signalen 5.1 Het dekenbezwaar is grotendeels gericht tegen verweerster, een advocatenkantoor. Eén van de verwijten is ook gericht tegen verweerder in persoon. De raad stelt voorop dat in de Advocatenwet aan de deken onder meer is opgedragen om een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Gedragsregel 29 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen. 5.2 Op grond van de aard en de ernst van de door de deken ontvangen signalen, stond het de deken vrij om dossiers bij verweerder op te vragen en een onderzoek naar verweerders in te stellen. Voor zover verweerders hebben willen betogen dat deze signalen daarvoor onvoldoende waren, volgt de raad hen daarin niet.

Dekenbezwaar tegen het advocatenkantoor 5.3 Het dekenbezwaar is gericht tegen een advocatenkantoor. Waar het tuchtrecht voor advocaten uitgaat van klachten over het handelen van een individuele advocaat, leidt dit tot de vraag of de klacht kan worden ontvangen. 5.4 Het advocatenkantoor wordt gevoerd in de vorm van een besloten vennootschap. Dat brengt mee dat als het gedrag waarover wordt geklaagd alle bestuurders van een besloten vennootschap kan worden aangerekend, de klacht kan worden ontvangen als gericht tegen bestuurders van de besloten vennootschap. In dat geval wordt de klacht geacht te zijn gericht tegen de individuele (advocaat)bestuurders van de besloten vennootschap. De raad stelt vast dat verweerder als bestuurder van het advocatenkantoor als de vertegenwoordiger van het bestuur van het advocatenkantoor is aan te merken. De raad zal de klacht tegen het advocatenkantoor dan ook opvatten als een klacht gericht tegen de advocaat als de aan te spreken bestuurder namens het bestuur van het advocatenkantoor. 5.5 De vraag die hierna zal dienen te worden beantwoord is of het gedrag waarover de deken klaagt de bestuurder van het advocatenkantoor kan worden aangerekend. Nu er sprake is van een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt dient te worden getoetst of de advocaat zich zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Indien dat het geval is zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten dat in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 5.6 Het bezwaar van de deken houdt in dat verweerster een verdienmodel heeft gemaakt van de toevoegingen in de sociale zekerheid dat ten koste gaat van de kwaliteit. De deken stelt dat verweerster zijn advocaten erop stuurt om met een minimale inspanning de maximale vergoedingen op basis van een toevoeging te kunnen incasseren, ook als dat ten koste van de kwaliteit en de zorg voor de cliënt gaat. Het bezwaar van de deken bestaat uit vijf onderdelen.

Dekenbezwaar tegen het advocatenkantoor - eerste, tweede en vierde onderdeel 5.7 De raad ziet aanleiding om het eerste, tweede en vierde onderdeel gezamenlijk te behandelen. 5.8 Het eerst verwijt luidt dat de bemoeienis van de advocaten van verweerster in (bijna) alle bestudeerde dossiers niet (zichtbaar) tot toegevoegde waarde hebben geleid. Het tweede verwijt luidt - kort gezegd - dat in (bijna) alle bestudeerde zaken in bezwaar met één, standaard, schot hagel is geschoten. Het vierde verwijt luidt dat advocaten van verweerster geregeld kansloze procedures voerden, zoals bezwaar maken en voorlopige voorziening vragen tegen de afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medische contra expertise en voorlopige voorzieningen of het niet intrekken van kansloze procedures tegen het UWV. 5.9 Zoals hierboven is overwogen is het dekenbezwaar niet gericht tegen de advocaat onder wiens verantwoordelijk de zaken zijn behandeld. Het dekenbezwaar is gericht tegen verweerster, het advocatenkantoor. 5.10 De raad is van oordeel dat op grond van het door de deken uitgevoerde onderzoek aanwijzingen zijn dat op het advocatenkantoor de aan verweerster verweten gedragingen plaatsvonden. De raad is echter met betrekking tot deze drie onderdelen van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de individuele advocaten – die in beginsel verantwoordelijk zijn voor het behandelen van de door de deken genoemde zaken - (structureel) door verweerster, vertegenwoordigd door de advocaat-bestuurder, zijn aangestuurd om de bovengenoemde handelingen ter verrichten, of dat er sprake was van vast beleid om op die wijze te handelen. De hierboven opgenomen signalen zijn onvoldoende om tot dat oordeel te komen. 5.11 Met betrekking tot het eerste onderdeel overweegt de raad nog in het bijzonder dat in zijn algemeenheid niet kan worden gesteld dat er tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld, indien er geen resultaat is behaald. Dat is door de deken ook bevestigd en de deken heeft ter zitting verklaard dat de omstandigheid dat er geen resultaat in een zaak is behaald, niet aan verweerster wordt verweten. Bovendien volgt uit de door verweerder overgelegde beslissingen dat er ook in diverse zaken wel een positief resultaat is behaald. 5.12 Met betrekking tot het tweede onderdeel overweegt de raad dat uit het onderzoek van de deken volgt dat er veel met standaardbrieven is gewerkt en dat er ook zaken zijn geweest waarin - zoals de deken heeft aangevoerd op grond van de verklaringen van oud medewerkers van verweerster en de door de deken aangehaalde zaken - blijkt dat de door de advocaat aangevoerde argumenten niet noemenswaardig zijn uitgediept en uitgewerkt. Vooropgesteld moet worden dat het werken met standaardbrieven en standaardprocesstukken op zichzelf niet ten koste van kwaliteit hoeft te gaan. Evident is er in zaken die inhoudelijk erg op elkaar gelijkend zijn efficiencywinst te behalen met een zekere mate van standaardisatie. De raad is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verweerster daarin op tuchtrechtelijke wijze een rol heeft gespeeld. Verweerder heeft dat gemotiveerd en onderbouwd met stukken betwist. Voorts heeft oud-medewerkster K. verklaard dat zij standaardprocesstukken regelmatig aanpaste en dat er werkwijzen op haar verzoek zijn veranderd, hetgeen er naar het oordeel van de raad op duidt dat advocaten de vrijheid hadden om af te wijken van de standaardwerkwijzen van het advocatenkantoor. 5.13 Ook de stellingen dat het bij verweerster beleid was om in zaken geen intakegesprekken  te voeren en de zaken niet of slechts zeer summier met cliënten te bespreken, is op grond van de stukken is in onvoldoende mate gebleken. De verklaring van een oud-medewerker daarover is – tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster – daarvoor onvoldoende. 5.14 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verweerster - vertegenwoordigd door (onder andere) verweerder - tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Deze onderdelen van het dekenbezwaar zullen daarom ongegrond worden verklaard.

Dekenbezwaar tegen het advocatenkantoor - derde onderdeel 5.15 Het derde verwijt luidt dat de advocaten van verweerster standaard niet met hun cliënt meegingen naar de (hoor)zittingen. De deken heeft betoogd dat een advocaat het verschil kan maken voor zijn cliënt door hem te steunen en in het proces te begeleiden. Cliënten hebben behoefte aan en recht op uitleg. Zij hebben recht op de aanwezigheid van de advocaat tijdens de (hoor)zitting, aldus de deken. Verweerster heeft aangevoerd dat de aanwezigheid van een advocaat bij een zitting in dit soort zaken geen meerwaarde heeft. Ook heeft hij aangegeven dat advocaten wel meegaan indien cliënten dat graag willen. 5.16 Ook met betrekking tot dit klachtonderdeel is de raad van oordeel dat in onvoldoende mate vast is komen te staan dat er sprake was van beleid of sturing door verweerster. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel acht de raad voorts van belang dat er geen algemene plicht of gedragsregel bestaat die inhoudt dat een advocaat altijd dient mee te gaan naar een zitting. Voorts heeft verweerder uitgelegd waarom hij het in dit soort specifieke zaken niet nodig acht en heeft hij onbetwist verklaard dat advocaten van verweerster wel naar zittingen meegaan indien de cliënten dat graag willen. Ten slotte is niet gebleken van concrete zaken waarin een advocaat niet naar zitting is meegegaan, terwijl dat in die zaken essentieel was. 5.17 Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarom zal dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

Dekenbezwaar tegen het advocatenkantoor - vijfde onderdeel 5.18 De deken verwijt het advocatenkantoor dat er geen uren werden bijgehouden, hoewel dat wel een vereiste is van de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerster heeft tegen dat bezwaar aangevoerd dat de Raad voor Rechtsbijstand de werkwijze van het kantoor al jaren goed vindt. Eens in de drie maanden vindt er een steekproefcontrole plaats en naar aanleiding daarvan heeft verweerster nooit iets gehoord. Dit is door de deken niet betwist. Gelet daarop en gelet op de omstandigheden dat is gesteld noch gebleken dat verweerster (structureel) in zaken het onjuiste aantal uren bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft gedeclareerd en voorts dat verweerster inmiddels – naar aanleiding van het onderzoek – wel werkt met een urenregistratie, is de raad van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Dit bezwaaronderdeel wordt derhalve ongegrond verklaard.

Dekenbezwaar tegen verweerder 5.19 Het vierde onderdeel van het dekenbezwaar is ook tegen verweerder persoonlijk gericht. De deken verwijt verweerder dat hij kansloze procedures voert. De deken heeft dit onderdeel onderbouwd met drie beslissingen van de rechter waarin verweerder als advocaat optrad en hij bezwaar maakte en een voorlopige voorziening vroeg tegen de afwijzingen aanvraag bijzonder bijstand voor medische contra-expertise, terwijl die bezwaren gelet op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over dat onderwerp, kansloos waren. 5.20 De raad is van oordeel dat de drie zaken die door de deken zijn genoemd, onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat verweerder op een structurele, klachtwaardige wijze, kansloze procedures heeft gevoerd. Daarbij acht de raad van belang dat de bedoelde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (relatief) kort vóór de door verweerder gemaakte bezwaren is gewezen en voorts dat verweerder zijn werkwijze met betrekking tot deze zaken inmiddels heeft aangepast. Dat betekent dat niet vast is komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit onderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het dekenbezwaar tegen verweerders ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, S.J. de Vries, H.K. Scholtens, M.H. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022.

Griffier                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 27 juni 2022