Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:134

Zaaknummer

21-592/AL/OV

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klachten onder eigen advocaat. De raad verklaart klachten over de tijdigheid van het handelen van verweerder en de kwaliteit van een door verweerder opgesteld processtuk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 27 juni 2022 in de zaak 21-592/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 19 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 15 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1284421 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 maart 2022. Daarbij waren namens klaagster G.V. en A.M. en verweerder en zijn gemachtigde A.H. aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster, een stichting, heeft zich tot doel gesteld de belangen te behartigen van consumenten die gedupeerd zijn door onrechtmatige verhoging van opslagtarieven voor variabele hypotheken. Daarbij richt klaagster zich nu op doorgevoerde opslagverhogingen in 2009 en 2012 door ABN Amro. 2.3 Op 7 december 2012 heeft klaagster ABN Amro gedagvaard in eerste aanleg, bijgestaan door verweerder en kantoorgenoot mr. H. Nadat de rechtbank Amsterdam klaagster in het gelijk heeft gesteld, is ABN Amro in februari 2016 in beroep gegaan. Door het Gerechtshof Amsterdam werd klaagster in december 2017 opnieuw in het gelijk gesteld. Hiertegen tekende ABN Amro in maart 2018 cassatieberoep aan. Klaagster werd bijgestaan door mr. R. In november 2019 oordeelde de Hoge Raad dat ABN Amro onrechtmatig had gehandeld door niet transparant te zijn over haar opslagbedingen. Voor verdere behandeling werd de procedure verwezen naar het Gerechtshof Den Haag. In februari 2020 heeft klaagster ABN Amro opnieuw gedagvaard, bijgestaan door verweerder die zorg zou dragen voor het opstellen van de dagvaarding en de memorie na verwijzing (hierna: memorie). 2.4 Over het opstellen van deze memorie is veel (schriftelijk) contact geweest tussen klaagster en verweerder. 2.5 Bij e-mail van 10 maart 2020 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

De zaak staat op 24/3 voor het eerst op de rol dat betekent dat we daarna nog 2 x 6 weken uitstel kunnen krijgen. De eerste keer tot 5/5 (zal wel 12/5 worden) en vervolgens nog 6 weken. In principe streef ik naar indiening op of omstreeks 5/5 , nadat ik het concept uiterlijk in de eerste helft van april aan jou wil sturen. De vragen wil ik uiterlijk medio volgende week (18 of 19 maart) versturen. (…) Bovenstaand tijdschema lijkt mij prima in het geval dat 5/5 niet gehaald wordt kan de memorie ook nog in juni worden ingediend, maar dat lijkt mij niet nodig .

2.6 Bij e-mail van 29 mei 2020 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

"Inmiddels is er door de advocaat van de ABN AMRO Bank nader uitstel verleend, zodat het gerechtshof dat zal moeten volgen. (Zie de brief van mr. F. V. van donderdag 28 mei jl.). Daarin is echter wel een voorwaarde verbonden, die eigenlijk ook voor zichzelf spreekt. Indien wij uitstel vragen moeten wij dat ook aan de bank verlenen. Overigens is er in de regel altijd recht op een uitstel van drie maanden. Dit uitstel kan op grond van bijzondere redenen nog worden verlengd."

2.7 Op 1 juli 2020 heeft klaagster de overeenkomst tussen klaagster en verweerder opgezegd. Klaagster is vanaf dat moment door een andere advocaat bijgestaan. 2.8 Op 24 september 2020 heeft klaagster een klacht ingediend bij het kantoor van verweerder. Op 18 december 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen het bestuur van klaagster en mr. W., klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder. Hieruit wordt geconcludeerd dat men niet nader tot elkaar is gekomen. 2.9 Op 19 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende: a) Niet (tijdig) nakomen van afspraken. Ondanks toezeggingen heeft verweerder niet tijdig de memorie in concept aan klaagster aangeleverd. b) Niet (tijdig) informeren van de opdrachtgever. Klaagster beklaagt zich erover dat verweerder haar niet heeft geïnformeerd over het op voorhand verlenen van uitstel aan de advocaat van ABN Amro. c) Onwaardig processtuk opstellen. Hoewel verweerder is bijgestaan door vijf deskundigen is het verweerder na twintig weken niet gelukt een memorie op te stellen van voldoende juridisch niveau. d) Niet (tijdig) reageren op de klacht van opdrachtgever. Hoewel de ontvangst van de klacht van klaagster door mr. W op dezelfde dag is bevestigd, is een inhoudelijke reactie uitgebleven.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Er is nooit tussen klaagster en verweerder afgesproken dat de memorie op een bepaald moment gereed diende te zijn. Er is dan ook geen sprake van het verstrijken van een fatale termijn of van het 'verknoeien' van negen maanden tijd. Wel heeft verweerder op verzoek van het bestuur van klaagster een tijdspad gegeven waarin hij alleen een verwachting heeft uitgesproken en geen (herhaalde) toezeggingen heeft gedaan.Klachtonderdeel b) 4.3 Het vragen en het verlenen van uitstel voor het indienen van processtukken is niet iets is dat besproken hoeft te worden met de cliënt, nu de advocaat dominus litis is. Het stond van meet af aan vast dat verweerder en de advocaat van de tegenpartij ieder een periode van ten minste drie maanden zou krijgen om de memorie op te stellen omdat dit uitstel gebruikelijk is.Klachtonderdeel c) 4.4 Verweerder betwist dat de door hem opgestelde memorie een onvolwaardig stuk is. Klachtonderdeel d) 4.5 Verweerder betwist dat er niet tijdig op de klacht is gereageerd.

5 BEOORDELING 5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).Klachtonderdeel a) 5.3 Klaagster en verweerder verschillen van mening over de afspraken die zijn gemaakt over het opleveren van de concept-memorie. Klaagster stelt dat verweerder ondanks toezeggingen niet tijdig de memorie heeft opgeleverd. Volgens verweerder zijn er echter nooit concrete afspraken gemaakt over de termijn van het opleveren van de memorie. 5.4 De raad stelt op grond van de stukken vast dat er regelmatig contact is geweest tussen klaagster en verweerder, waarbij ook de voortgang van de procedure werd besproken. Verweerder heeft daarbij weliswaar toezeggingen gedaan over de afronding van de concept-memorie, maar niet is gebleken dat er een concrete einddatum is afgesproken. Gelet hierop en mede gezien de omstandigheid dat klaagster meermalen veranderingen wenste en aanvullende eisen aan de op te stellen memorie stelde, is in onvoldoende mate vast komen te staan dat verweerder afspraken over de termijnen met klaagster niet is nagekomen. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.Klachtonderdeel b) 5.5 Klaagster beklaagt zich erover dat verweerder haar niet heeft geïnformeerd over het verlenen van uitstel aan de advocaat van de wederpartij. 5.6 De raad stelt op grond van de e-mails van verweerder aan klaagster van 10 maart en 29 mei 2020 vast dat verweerder klaagster wel heeft geïnformeerd over het te verlenen uitstel aan de wederpartij. De raad is van oordeel dat verweerder duidelijker en eerder hierover met klaagster had kunnen communiceren. Gelet echter op het feit dat ook aan klaagster uitstel is verleend door de wederpartij, kon verweerder niet anders dan ook uitstel aan de wederpartij verlenen. Een betere communicatie hierover had dus niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. De raad acht voorts van belang dat klaagster  (na het bericht van verweerder) niet tegen het verleende uitstel heeft geprotesteerd en dat klaagster door dit uitstel – mede gelet op de zeer lange duur van de procedure – niet in enig belang is geschaad. 5.7 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.Klachtonderdeel c) 5.8 Klaagster verwijt verweerder dat hij een onwaardige memorie heeft opgesteld. 5.9 De raad is van oordeel dat op grond van het klachtdossier niet vast is komen te staan dat de door verweerder opgestelde memorie juridisch-inhoudelijk onder de maat is. Hetgeen daarvoor is aangevoerd, is - mede gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder - onvoldoende om tot dat oordeel te komen. De raad acht daarbij van belang dat verweerder meermalen op verzoek van klaagster zijn memorie heeft aangepast. Dat verweerder wellicht bij het opstellen van de memorie niet alle input van klaagster heeft meegenomen, maakt niet dat er sprake is van een ‘onwaardig stuk’. Ook uit de (kritische) mening van mr. H., de toenmalige kantoorgenoot van verweerder, kan die conclusie niet worden getrokken. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.Klachtonderdeel d) 5.10 Dit klachtonderdeel ziet op de door klaagster bij het advocatenkantoor van verweerder ingediende klacht. Klaagster is van mening dat er te laat op zijn klacht is gereageerd. De voorzitter constateert dat klaagster klaagt over het handelen van de klachtenfunctionaris. Niet is gebleken dat verweerder bij de behandeling van deze (interne) klacht een rol heeft gespeeld. Dat betekent dat niet vast is komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022.

Griffier                                                    Voorzitter

Verzonden d.d. 27 juni 2022