Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:121

Zaaknummer

22-036/A/NH

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft nagelaten gelijktijdig met zijn intrekkingsbericht aan de rechtbank een afschrift ervan aan de advocaat van klaagster te sturen. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Nu er geen sprake is van opzet en verweerder hiervoor direct zijn excuses aan de advocaat van klaagster heeft aangeboden, ziet de raad aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 juni 2022 in de zaak 22-036/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

    verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 17 september 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 13 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ds/1523286 van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 mei 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klaagster aan de raad van 23 januari 2022.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster en de cliënt van verweerder (hierna: de man) hebben samen een dochter. Klaagster heeft een zoon uit een eerder huwelijk. De vader van de zoon is in 2017 overleden. 2.3    Bij beschikking van 7 juni 2021 heeft de kinderrechter beide kinderen met ingang van 5 juni 2021 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden, tot 5 september 2021. 2.4    Op 9 juli 2021 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter heeft dit verzoek op 19 augustus 2021 mondeling behandeld. Klaagster en de man hebben ingestemd met het verzoek. Bij beschikking van 19 augustus 2021 heeft de kinderrechter het verzoek toegewezen en de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: DJGB). 2.5    Op de zitting van 19 augustus 2021 heeft verweerder tegen klaagster gezegd dat hij namens de man een verzoek bij de rechtbank had ingediend waarin hij onder meer heeft verzocht een omgangsregeling met de kinderen vast te stellen en de man mede met het ouderlijk gezag over de dochter van klaagster en de man te belasten. Verweerder heeft dit verzoek op 3 augustus 2021 ingediend. De mondelinge behandeling ervan is gepland op 14 september 2021. 2.6    Op 9 september 2021 heeft de advocaat van klaagster namens klaagster 23 producties bij de rechtbank ingediend. DJGB heeft op diezelfde datum zelfstandig verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. 2.7    Verweerder heeft het in 2.5 genoemde verzoek op 10 september 2021 ingetrokken. Hij heeft dit op die dag telefonisch meegedeeld aan de gezinsvoogd. Op 13 september 2021 heeft verweerder een afschrift van de intrekking per e-mail aan de advocaat van klaagster gestuurd.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft lichtvaardig een verzoekschrift ingediend. b)    Verweerder heeft de advocaat van klaagster niet tijdig ingelicht over de intrekking van het verzoekschrift.

4    VERWEER 4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen. Klachtonderdeel a) 5.2    Klaagster stelt dat verweerder namens de man een nauwelijks inhoudelijk onderbouwd verzoekschrift heeft ingediend. De verzoeken die verweerder daarin heeft gedaan – met name wat betreft de omgang met de kinderen – waren ook onderwerp van gesprek in de procedure tot ondertoezichtstelling van de kinderen. Het had dan voor de hand gelegen dat verweerder namens de man verweer zou voeren tegen de ondertoezichtstelling dan wel in hoger beroep zou gaan tegen de beschikking van de kinderrechter van 19 augustus 2021. Dat heeft hij niet gedaan. De procedures overlappen elkaar inhoudelijk waardoor klaagster onnodige kosten heeft moeten maken, aldus klaagster. 5.3    Verweerder voert aan dat de man heeft ingestemd met de maatregel van ondertoezichtstelling, omdat hij het daarmee eens is. De kinderrechter bepaalt alleen of de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken en niet hoe deze wordt ingevuld. Er is in de procedure tot ondertoezichtstelling dan ook geen ruimte om het over de invulling van de omgang te hebben. Een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling is dan ook niet in conflict met de instemming met een ondertoezichtstelling van de kinderen, aldus verweerder. 5.4    De raad overweegt als volgt. Het stond verweerder vrij om namens zijn cliënt een verzoekschrift in te dienen met de daarin genoemde verzoeken. Hoewel de kans op toewijzing van de verzoeken gering was gelet op de net uitgesproken ondertoezichtstelling van de kinderen, kan namelijk niet worden gezegd dat het verzoekschrift geen enkele kans van slagen had. Dit betekent dat de raad niet kan vaststellen dat verweerder klaagster zonder enige noodzaak op kosten heeft gejaagd, en dus heeft verweerder met de indiening van het verzoek namens de man niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het is begrijpelijk dat klaagster zich gedupeerd voelt nu zij advocaatkosten heeft moeten maken, de indiening van het verzoekschrift valt, ook in de gegeven omstandigheden, onder de vrijheid die verweerder heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond. Klachtonderdeel b) 5.5    Klaagster stelt dat zij op vrijdag 10 september 2021 telefonisch van de gezinsvoogd het bericht kreeg dat verweerder het verzoekschrift had ingetrokken en dat verweerder de advocaat van klaagster hierover zou inlichten. Enkele uren later heeft klaagster twee e-mails van haar advocaat ontvangen, waarin hij haar onder andere meedeelde dat haar verzoek om gescheiden te worden gehoord was toegewezen. Klaagster heeft hierop telefonisch contact opgenomen met haar advocaat om hem over de intrekking te informeren. Haar advocaat was niet van een intrekking op de hoogte en vertelde haar dat ook op het elektronisch roljournaal geen intrekking te zien was. Klaagster en haar advocaat zijn er gelet hierop dan ook vanuit gegaan dat de zitting op 14 september 2021 door zou gaan. Pas op maandag 13 september 2021 heeft verweerder per e-mail aan de advocaat van klaagster laten weten dat hij het verzoekschrift had ingetrokken, aldus klaagster. 5.6    Verweerder voert aan dat hij het verzoekschrift op vrijdag 10 september 2021 om 14:05 uur heeft ingetrokken. Hij heeft dit telefonisch meegedeeld aan de gezinsvoogd, die het aan klaagster zou doorgeven. Verweerder heeft geprobeerd om telefonisch contact op te nemen met de advocaat van klaagster, maar hij kreeg geen gehoor. Hij heeft vervolgens een e-mail opgesteld aan de advocaat van klaagster met als bijlage het intrekkingsformulier. Die e-mail is helaas niet verzonden. Verweerder kwam daar op maandag 13 september 2021 achter en heeft de e-mail vervolgens alsnog verstuurd en telefonisch gesproken met een medewerker van de advocaat van klaagster en zijn excuses aangeboden. Het per ongeluk niet verzenden van de e-mail is onhandig, maar van kwade opzet is geen sprake, aldus verweerder. 5.7    De raad overweegt als volgt. Het is de advocaat niet geoorloofd zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 21). Gelet hierop had verweerder gelijktijdig met zijn intrekkingsbericht aan de rechtbank een afschrift ervan aan de advocaat van klaagster moeten sturen. Dat heeft hij niet gedaan. Klaagster heeft hierdoor reële schade geleden nu haar advocaat op 10 september 2021 nog aan haar zaak heeft gewerkt, zo blijkt uit de door klaagster overgelegde urenspecificatie. Van verweerder had bovendien verwacht mogen worden dat hij meer zou doen om klaagsters schade als gevolg van zijn nalatigheid te beperken. 5.8    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) gegrond is.      6    MAATREGEL 6.1    Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet gelijktijdig met de verzending ervan aan de rechtbank een afschrift van zijn intrekkingsbericht aan de advocaat van klaagster heeft gestuurd. Nu verweerder dit niet met opzet niet heeft gedaan maar hij per ongeluk is vergeten op de verzendknop van de e-mail aan de advocaat van klaagster te drukken en verweerder hiervoor direct zijn excuses aan de advocaat van klaagster heeft aangeboden, ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond; -    verklaart klachtonderdeel b) gegrond; -    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. P. van Lingen en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 27 juni 2022