Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:125

Zaaknummer

22-410/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; Klacht over de advocaat van de wederpartij. Klacht is gedeeltelijk niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerster de grenzen die zij als advocaat wederpartij in acht dient te nemen heeft overschreden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 juni 2022 in de zaak 22-410/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 10 mei 2022 met kenmerk ks/ss/1630816, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de bij e-mails van 15 juni 2022 door klager nagezonden stukken.  

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is een zoon geboren, die nog minderjarig is (hierna: het kind). Op 19 mei 2017 is dit huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 10 mei 2017 in de registers van de burgerlijkere stand.  1.2    Klager en de vrouw waren verwikkeld in een procedure over ouderlijk gezag over het kind. Verweerster stond in deze procedures de vrouw als advocaat bij. Klager werd bijgestaan door zijn eigen advocaat.  1.3    Op 22 oktober 2018 heeft verweerster namens de vrouw een verzoek tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag bij de rechtbank ingediend, omdat de vrouw zich op het standpunt stelde dat partijen niet meer in staat waren het ouderlijk gezag over het kind gezamenlijk uit te oefenen. 1.4    Bij e-mail van 30 oktober 2018 heeft klager zich tot verweerster gewend en haar onder meer het volgende meegedeeld “(…) In uw verzoekschrift zoals u dat kortgeleden aan mijn familierechtadvocaat mw. mr. J. D. heeft gezonden, dat ik inmiddels heb doorgenomen, beschuldigt u mij ongefundeerd van een aantal misdrijven die ik niet heb gepleegd. Daarmee begeeft u zich meteen al buiten de grenzen van hetgeen tuchtrechtelijk geoorloofd is. (…)” 1.5    Bij e-mail van 5 december 2018 heeft klager zich opnieuw tot verweerster gewend en haar, onder meer, het volgende meegedeeld: “(…) Langs deze weg wijs ik u nogmaals op onderstaande mail. Nu u uw ongefundeerde en lasterlijke beschuldigingen tot nu toe niet heeft ingetrokken, behoud ik mij bovendien het recht voor om, naast een klacht bij de Raad van Discipline en in samenspraak met mijn strafadvocaat (…) aangifte tegen u te doen (…) wegens smaad/laster (…). U berokkent mij met uw ongefundeerde en door u op persoonlijke titel gedane beschuldigingen schade in mijn eer en goede naam. U beschikt niet over een in kracht van gewijsde gegaan strafvonnis en heeft op dit moment ook overigens niet de mogelijkheid om de beweringen van uw cliënt op waarheid te toetsen. Uw formuleringen zijn opgesteld in categorische termen die door u op persoonlijke titel worden gedaan en dat is in strijd met de gedragsregels (…)” 1.6    Bij e-mail van 7 december 2018 heeft verweerster, klager met zijn advocaten in cc, voor zover van belang, het volgende geantwoord: “(…) Omdat u in deze zaak door een advocaat wordt bijgestaan, staat het mij in beginsel niet vrij om mij rechtstreeks tot u te wenden. Aangezien u mij nu voor de tweede keer benadert, zal ik u een inhoudelijke reactie doen toekomen. De advocaten die u in de familierecht‐ en strafzaak bijstaan heb ik in de CC van deze e‐mail opgenomen. Op deze manier zijn zij ook op de hoogte van de e‐mailwisseling die ik met u heb gehad. (…) Op 22 oktober jl. heb ik het verzoekschrift bij de rechtbank ingediend. Bij het opstellen van dit verzoekschrift heb ik mij gebaseerd op hetgeen cliënte mij heeft verteld, de inhoud van de gerechtelijke uitspraken alsmede de aangiftes die ik heb mogen ontvangen. Op een dusdanige wijze is het ook in het verzoekschrift opgenomen. U geeft aan dat u overweegt een klacht tegen mij in te dienen en daarnaast aangifte tegen mij te doen. Het is geenszins mijn bedoeling geweest om u van zaken te beschuldigen. Echter als advocaat staat het mij vrij om het standpunt van mijn cliënte en haar zienswijze op de gebeurtenissen in het verzoekschrift te beschrijven. In het verzoekschrift staat nergens opgenomen dat u voor de door cliënte gestelde aanrijding strafrechtelijk bent veroordeeld. (…)” 1.7    Op 11 en 13 december 2018 heeft verweerster over deze e-mailwisseling overleg gehad met (de stafmedewerker van) de deken.  1.8    In januari 2019 heeft de advocaat van klager een verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken bij de rechtbank ingediend en in dezelfde maand heeft vervolgens de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden.  1.9    Bij beschikking van 4 februari 2019 heeft de rechtbank bepaald dat er een raadsonderzoek diende plaats te vinden en is de zaak pro forma aangehouden tot juni 2019.  1.10    Bij e-mail van 27 mei 2019 hebben verweerster en een van de advocaten van klager gecorrespondeerd over een erfeniskwestie. Verweerster heeft de advocaat van klager het volgende bericht gestuurd: “(…) De onderstaande email heeft cliënte aan mij doorgezonden omdat de hulpverlening hierin niet kan bemiddelen. Kort gezegd komt het er op neer dat cliënte haar oom is verleden er een negatieve erfenis is. Cliënte heeft de erfenis reeds verworpen, doch partijen moeten dit ook namens [het kind] doen. Aangezien partijen samen met het ouderlijk gezag zijn belast, dient uw cliënt het daarvoor vereiste formulier ook te ondertekenen. Bijgaand treft u het formulier aan met het vriendelijke verzoek dit stuk door uw cliënt te laten ondertekenen (…).” 1.11    Bij e-mail van 29 mei 2019 heeft de advocaat van klager verweerster als volgt geantwoord: “(…) Gelet op het feit dat bij het verzoek aan de kantonrechter voor het verkrijgen van een machtiging stukken moeten worden gevoegd, lijkt het mij dat die stukken ook aan cliënt eerst moeten worden voorgelegd, alvorens hij de gevraagde handtekeningen zet. Het gaat dan met name natuurlijk om een kopie van de akte van overlijden en toch ook de boedelbeschrijving, die er toch zal zijn, gelet op het feit dat andere erfgenamen de nalatenschap al hebben verworpen. Graag ontvang ik die stukken, waarna ik cliënt kan adviseren en u nader berichten. (…)” 1.12    Bij e-mail van eveneens 29 mei 2019 heeft verweerster de advocaat van klager als volgt bericht: “(…) Uw email heb ik aan cliënte doorgezonden. Bijgaand treft u de email met toelichting en stukken die ik zojuist van haar heb ontvangen. (…)” In de meegestuurde e-mail van de vrouw van dezelfde datum staat, voor zover relevant, het volgende: “(…) Er zijn geen contactgegevens van een notaris (deze is niet ingeschakeld), de verwerping voor onszelf hebben wij rechtstreeks bij de rechtbank Rotterdam ingediend. Een boedelbeschrijving is er niet. Voor de volledigheid: mijn oom was al ruim 30 jaar verslaafd en is hier ook aan overleden; hij had echt niets van waarde. Wij zijn eenmaal in zijn huis geweest om zijn kleren voor de uitvaart te pakken en het huis was zwaar vervuild...... Het was echt een lieve man, maar hij laat (helaas) echt niets positiefs na. Ik heb verder ook niet meer informatie.. Ik hoop dat de wederpartij wil aannemen dat er niets dan ellende uit deze erfenis voortvloeit en ik [het kind] daar niet mee wil belasten. En ons dus ook niet met de vereffening. (…)” 1.13    Bij e-mail van 2 augustus 2019 heeft de advocaat van klager verweerster, voor zover relevant, het volgende geschreven: “(…) Cliënt heeft andere informatie over de overledene dan uw cliënte had aangeleverd. Het is daarom dat dezerzijds om een boedelbeschrijving wordt gevraagd, welke beschrijving uiteraard uit objectieve bron en onderbouwd met bewijsstukken dient te zijn. Aan de hand daarvan kan cliënt zijn standpunt omtrent al of niet verwerpen bepalen. (…)” 1.14    Bij e-mail van 3 september 2019 heeft verweerster als volgt geantwoord op de e-mail van de advocaat van klager van 2 augustus 2019: “(…) Op 27 mei jl. heb ik je een email over de verwerping van de erfenis toegezonden en uiteengezet dat er sprake van een negatieve erfenis was. Vervolgens vraagt u per 29 mei jl. aanvullende informatie en deze is bij mijn weten aan u toegezonden. Vervolgens wordt tot 2 augustus jl. niets meer over dit onderwerp vernomen. Uiteraard heb ik uw email wel aan cliënte doorgezonden. Cliënte deelde mij mede dat deze kwestie reeds is afgehandeld en cliënte zelf een machtiging bij de rechter heeft aangevraagd om de erfenis te verwerpen. Cliënte heb ik in deze zaak niet bijgestaan. (…)” 1.15    Op 9 oktober 2019 is een tussenbeschikking gewezen in de procedure over het ouderlijk gezag. De zaak is nogmaals aangehouden tot maart 2020.  1.16    In oktober 2019 heeft klagers advocaat de rechtbank laten weten dat klager om voor hem moverende redenen zijn verweer tegen het verzoek van de vrouw intrekt. De zelfstandige verzoeken die namens klager waren ingediend, werden eveneens door klager ingetrokken.  1.17    Op 12 februari 2020 heeft de rechtbank een eindbeschikking gewezen. In deze beschikking is het gezamenlijk ouderlijk gezag beëindigd en de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over het kind belast. 1.18    Op 6 december 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.  a)    Verweerster heeft gedragsregel 8 en artikel 21 Rv geschonden door feitelijke informatie te verstrekken waarvan zij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist is. Deze informatie heeft zij bovendien op een nodeloos grievende manier naar voren gebracht en daarmee in strijd gehandeld met gedragsregel 7. b)    Verweerster heeft gedragsregel 25 geschonden door klager rechtstreeks te benaderen, terwijl klager door een advocaat werd bijgestaan. Daarmee heeft zij klager een emotionele reactie ontlokt, die zij vervolgens bij de kinderrechter in het voordeel van de vrouw heeft gebruikt.  c)    Verweerster heeft door nalatig gedrag toegelaten dat klager door de vrouw is bedreigd, als gevolg waarvan klager en de zijnen niet meer veilig naar zittingen konden gaan. Hiermee heeft verweerster, aldus klager niet alleen artikel 46 Advocatenwet geschonden maar ook artikel 284 lid 1 jo 48 Sr door zich aldus medeplichtig te maken aan het misdrijf bedreiging.  d)    Verweerster heeft zich medeplichtig gemaakt aan het misdrijf onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag en daarmee naast artikel 46 Advocatenwet ook artikel 280 lid 1 jo 48 Sr geschonden. Dat heeft zij onder meer gedaan door klager de effectieve toegang tot een onafhankelijke rechter te ontzeggen, als gevolg waarvan ook zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel (artikel 13 EVRM) is geschonden.  e)    Verweerster heeft in strijd met artikel 46 Advocatenwet en artikel 280 lid 1 jo 48 Sr gehandeld door zich tijdelijk als advocaat terug te trekken om haar cliënte in de gelegenheid te stellen het kind aan klagers gezag te onttrekken bij de afwikkeling van een erfenis van een overleden familielid. Verweerster is hiermee volgens klager ook medeplichtig aan valsheid in geschrifte.  f)    Verweerster heeft misbruik gemaakt van de mogelijkheid van het verzoeken om een kostenveroordeling, terwijl verweerster wist dat zij klager daarmee de toegang tot de kinderrechter zou belemmeren en terwijl de vrouw op basis van gefinancierde rechtsbijstand procedeert en dus vrijwel geen proceskosten maakt.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. De voorzitter stelt voorop dat partijdigheid één van de kernwaarden is waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. 4.2    De advocaat geniet verder een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.3    Verder geldt dat in familierechtelijke kwesties de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag dan een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het entameren van procedures. Algemeen 4.4    De voorzitter wenst op te merken dat daar waar klager in de verschillende klachtonderdelen artikelen uit het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het wetboek van Strafrecht en het EVRM aanhaalt, deze buiten beschouwing worden gelaten. In het tuchtrecht wordt het toetsingskader immers gevormd door de bepalingen uit de Advocatenwet en de gedragsregels waarmee aan de normeringen van de Advocatenwet nader invulling is gegeven.   Klachtonderdeel a) 4.5    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij in haar processtukken een eenzijdig beeld van klager heeft geschapen, door hem structureel als onberekenbaar en gevaarlijk neer te zetten, en de vrouw als slachtoffer. Verweerster had het bredere belang in het oog moeten houden, in plaats van partij te kiezen voor de vrouw. In haar processtukken heeft zij zich volgens klager bovendien onnodig grievend over hem uitgelaten. Zij heeft klager beticht van zware misdrijven en van het feit dat klager de ontwikkeling van het kind zou bedreigen. Zij heeft nagelaten de feiten zelf te onderzoeken en heeft de beschuldigingen van de vrouw klakkeloos overgenomen. Enig bewijs heeft verweerster niet geleverd. Het enige bewijs dat zij heeft aangevoerd is eenzijdig en uit de context gehaald.   4.6    De voorzitter stelt op grond van het klachtdossier (onder meer klagers e-mails van 30 oktober 2018 en 5 december 2018) vast dat klagers verwijten betrekking hebben op hetgeen verweerster heeft geschreven in haar verzoekschrift van 22 oktober 2018. Hoewel klager het in zijn klacht heeft over de processtukken van verweerster, heeft hij onvoldoende duidelijk gemaakt op welke andere processtukken zijn verwijt betrekking heeft. Door over de inhoud van het verzoekschrift van 22 oktober 2018 pas op 6 december 2021 een klacht in te dienen, heeft klager de termijn van drie jaar als neergelegd in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet overschreden. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is de voorzitter niet gebleken, zodat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk zal worden verklaard wegens tijdsverloop.  Klachtonderdeel b) 4.7    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij zich bij e-mail van 7 december 2018 rechtstreeks tot klager heeft gericht, wetende dat hij werd bijgestaan door een eigen advocaat. Het enige doel van haar e-mail was volgens klager hem ertoe te bewegen geen klacht tegen haar in te dienen. Door klager rechtstreeks te benaderen heeft verweerster een emotionele reactie bij klager uitgelokt, terwijl zij wist hoe emotioneel klager onder de situatie was. Precies voor deze situatie is gedragsregel 25 volgens klager bedoeld: Door rechtstreeks de wederpartij aan te schrijven, worden emotionele reacties uitgelokt. Verweerster heeft vervolgens, volgens klager, die emotionele reacties in zijn nadeel gebruikt.  4.8    Verweerster licht toe dat zij na overleg met de toenmalige stafmedewerker bij het bureau van de orde van advocaten, op klagers e-mails heeft gereageerd. Zij heeft uit het oogpunt van transparantie zowel klagers familierechtelijke advocaat als zijn strafrechtelijke advocaat een kopie van haar e-mail gezonden. Daarna heeft zij klager niet meer rechtstreeks benaderd. 4.9    De voorzitter overweegt allereerst dat de ratio van gedragsregel 25 (het niet rechtstreeks benaderen van de wederpartij, wetende dat die zich laat bijstaan door een advocaat) niet is -zoals klager ten onrechte veronderstelt- het voorkomen van het uitlokken van emotionele reacties bij de wederpartij, maar het bewaren van het evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil. Hoewel, anders dan verweerster stelt, uit het klachtdossier blijkt dat zij pas na verzending van de e-mail van 7 december 2018 hierover telefonisch contact heeft gehad met de stafmedewerker van de deken, is er naar het oordeel van de voorzitter desalniettemin geen grond voor de conclusie dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Allereerst heeft verweerster met haar e-mail van 7 december 2018 gereageerd op twee uitgebreide e-mails van klager rechtsreeks aan verweerster, zodat overigens van het overdonderen van klager geen sprake kan zijn geweest, en daarnaast heeft zij zowel klagers familierechtadvocaat als zijn strafrechtadvocaat in cc meegenomen. Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd leiden de voorzitter tot de slotsom dat klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel c) en d)   4.10    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en komen erop neer dat klager verweerster verwijt medeplichtig te zijn aan bedreiging en onttrekking van het kind aan het ouderlijk gezag. Klager licht toe dat de nieuwe partner van de vrouw klager meerdere malen zou hebben bedreigd in het bijzijn van verweerster en zij toen niet heeft ingegrepen (klachtonderdeel c)). Klachtonderdeel d) borduurt hierop voort. Klager durfde namelijk door de bedreigingen op een zeker moment niet meer naar zittingen te gaan en heeft daarom noodgedwongen zijn verweer tegen het verzoek tot eenhoofdig ouderlijk gezag moeten prijsgeven. Klager is van mening dat hem hierdoor de effectieve toegang tot een onafhankelijke rechter is ontzegd en dat hij hierdoor het gezag over het kind is kwijtgeraakt. Daarnaast heeft verweerster bij herhaling het beeld van klager geschetst dat hij een bedreiging vormt voor het kind. Hierdoor heeft verweerster zich, aldus klager eveneens schuldig gemaakt aan het onttrekken van het kind aan het ouderlijk gezag.  4.11    Verweerster betwist dat zij van de bedreigingen op de hoogte is geweest en dat die in haar bijzijn zouden hebben plaatsgevonden. Haar kan voorts niet worden verweten dat klager angstig was. Indien daarvan sprake zou zijn geweest, had het op de weg van klager of op die van zijn advocaat gelegen om hierover de rechtbank te informeren. Dat klager zich niet veilig voelde, wil niet zeggen dat hij zijn verweer moest intrekken. Hij had er ook voor kunnen kiezen zijn advocaat naar de zitting te laten gaan, of de procedure schriftelijk af te doen, aldus steeds verweerster.  4.12    De voorzitter overweegt dat verweerster gemotiveerd heeft betwist dat zij daadwerkelijk getuige is geweest van enige bedreiging van klager door de partner van de vrouw. Ook uit het klachtdossier is dit niet gebleken. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster heeft klager zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Verder geldt dat verweerster er niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden dat klager vanwege de door hem gestelde angstgevoelens niet naar de zitting durfde te gaan en dat hij zijn verweer tegen het verzoek van de vrouw heeft ingetrokken. Klager had een eigen advocaat waarmee hij deze situatie had kunnen bespreken om tot een oplossing te komen. Verweerster komt op voor de belangen van haar cliënte (de vrouw) en kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de keuzes die klager (met zijn advocaat) heeft gemaakt. Evenmin is zij verantwoordelijk te houden voor de beslissing van de rechter dat de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over het kind is belast. De voorzitter stelt vast dat verweerster binnen de grenzen is gebleven die zij als advocaat van de wederpartij in acht diende te nemen en dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager. De klachtonderdelen c) en d) zijn daarom kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel e)  4.13    Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij hem bij e-mail van 27 mei 2019 via klagers advocaat heeft gesommeerd om namens het kind een erfenis te verwerpen. Alvorens tot een beslissing te komen heeft klagers advocaat om stukken gevraagd. Verweerster heeft daarop gereageerd dat sprake was van een negatieve erfenis en dat bij haar weten de nodige stukken al waren toegezonden. Klager heeft echter geen boedelbeschrijving ontvangen. Vervolgens heeft verweerster bij de rechter betoogd dat klager onvoldoende zou meewerken aan de afwikkeling van de erfenis. In augustus 2019 heeft klagers advocaat opnieuw verzocht om een boedelbeschrijving, op welk verzoek verweerster heeft gereageerd dat zij bij de erfeniskwestie verder geen bemoeienis had. Klager heeft daardoor niet kunnen controleren of de informatie van verweerster juist is. Op welke wijze de erfenis is afgewikkeld, is klager niet bekend, maar hij vermoedt dat de vrouw een valse handtekening heeft gezet. Klager acht het buitengewoon ongeloofwaardig dat de vrouw zich in deze kwestie niet heeft laten bijstaan door een advocaat. Verweerster vertoonde volgens klager opvallend ontwijkend gedrag daar waar het ging om de boedelbeschrijving. Volgens klager was het kennelijk de bedoeling dat hij geen boedelbeschrijving onder ogen zou krijgen. Verweerster is hierdoor medeplichtig aan valsheid in geschrifte, aldus klager. 4.14    Verweerster voert aan dat zij in de kwestie rondom de erfenis niet voor de vrouw heeft opgetreden. Wel heeft zij hierover met de advocaat van klager een paar keer kort per e-mail contact gehad om te bezien of deze kwestie in der minne kon worden opgelost. De hulpverlening heeft ook geprobeerd om op dit punt tussen partijen te bemiddelen. Aangezien zij zich als advocaat niet inhoudelijk met het erfrecht bezighoudt, heeft de vrouw dit zelf met de rechtbank en de notaris geregeld. Verweerster had van de vrouw vernomen dat er sprake was van een negatieve boedel en dat het voor het kind belangrijk was dat de erfenis zou worden verworpen, omdat hij anders met schulden zou worden geconfronteerd. Aangezien de advocaat van klager van deze kwestie op de hoogte was, had het op haar weg gelegen om maatregelen te treffen op het moment dat klager het niet eens was met de wijze waarop de afwikkeling door de vrouw was geregeld. Nu de afwikkeling van de erfenis geen onderwerp was die in de gerechtelijke procedures tussen partijen speelde en verweerster hierin ook niet namens de vrouw heeft opgetreden, is verweerster van mening dat haar in deze kwestie geen verwijt kan worden gemaakt. 4.15    De voorzitter is van oordeel dat verweerster haar (beperkte) rol in de erfkwestie genoegzaam heeft toegelicht. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster in deze kwestie op tuchtrechtelijk verwijtbaar wijze heeft opgetreden. Klagers stelling dat verweerster valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd mist bovendien elke feitelijke grondslag. Klachtonderdeel e) zal dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard.  Klachtonderdeel f) 4.16    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de rechter heeft gevraagd hem in de kosten te veroordelen, terwijl verweerster wist dat klager zijn eigen kosten van de procedures moest dragen. Daarmee heeft verweerster hem extra onder druk gezet om in te stemmen met de eisen van de vrouw.  4.17    De raad overweegt dat verweerster terecht heeft gesteld dat het haar als advocaat vrijstond namens de vrouw in een procedure een kostenveroordeling te vragen. Het is vervolgens aan de rechtbank om het verzoek al dan niet toe te wijzen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is ook hier geen sprake, zodat ook klachtonderdeel f) kennelijk ongegrond zal worden verklaard. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdelen b), c), d), e) en f) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 27 juni 2022