Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-07-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:111
Zaaknummer
21-908/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klacht tegen voormalig executeur. Verweerder is door het hof veroordeeld in de proceskosten. Verweerder weigert die te voldoen, terwijl de beschikking van het hof duidelijk is over wie die kosten moet voldoen. Door niettemin te weigeren de proceskosten te voldoen, laat verweerder de belangen van klager (en diens mede erfgenamen) in het gedrang laat komen. Klacht gegrond. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 juli 2022 in de zaak 21-908/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 12 maart 0522021 is namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 5 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2021/052 tvh van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 mei 2022. Daarbij waren klager, zijn gemachtigde en verweerder aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (klachtdossier) en 7 tot en met 21 (overige correspondentie), alsmede van een e-mail van verweerder van 13 mei 2022 (met bijlagen).
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager staat onder curatele. 2.3 De vader van klager (hierna: erflater) is overleden op 11 januari 2014. Erflater had een testament. Verweerder is door erflater benoemd tot executeur. Bij uitspraak van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank Den Haag een vereffenaar benoemd in de nalatenschap van erflater. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat de taak van verweerder als executeur daarmee is geëindigd. 2.4 Verweerder is tegen de benoeming van de vereffenaar in hoger beroep gekomen. 2.5 Bij beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 9 december 2020 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2019 bekrachtigd en verweerder veroordeeld in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. 3.2 Klager verwijt verweerder dat hij de door het hof uitgesproken proceskostenveroordeling niet in persoon wil voldoen. 3.3 Klager is van mening dat verweerder gehouden is tot onmiddellijke betaling van de proceskosten over te gaan en dat hij daarnaast een schadevergoeding aan klager moet betalen van € 3.000,-. 3.4 De stellingen die klager ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft gebracht worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Overwegingen vooraf 5.1 Klager heeft naast de onderhavige klacht nog een klacht ingediend tegen verweerder. Die klacht is bij de raad geregistreerd onder nummer: 21-907 en tezamen met de onderhavige klacht op de zitting van de raad van 23 mei 2022 behandeld. De raad heeft geen aanleiding gezien om, zoals verweerder heeft verzocht, de behandeling van beide klachtzaken af te doen in één beslissing. De raad heeft in de klachtzaak met nummer 21-907 eveneens op 4 juli 2022 een beslissing gegeven. 5.2 De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat klager geen belang heeft bij de klacht, omdat hij in de onderliggende procedure op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd. De raad dient zich immers te buigen over de vraag of verweerder heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Of er op toevoegingsbasis dan wel anderszins wordt geprocedeerd is in dit verband irrelevant. De gedragsregels voor advocaten vormen een richtlijn. Of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld. Het handelen van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. Inhoudelijk 5.3 Klager beklaagt zich erover dat verweerder weigert de proceskostenveroordeling in persoon te betalen, terwijl hij volgens klager daartoe door het hof wel is veroordeeld. 5.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden is de proceskostenveroordeling in persoon te voldoen. Volgens verweerder heeft het hof hem in zijn hoedanigheid van executeur veroordeeld in de proceskosten. 5.5 De raad overweegt daartoe als volgt. 5.6 Uit de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2019 volgt dat met de benoeming van een vereffenaar de taak van de executeur is geëindigd. Dat volgt ook uit de wet: artikel 4:149 lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek. Dit is ook door het hof bevestigd in zijn beschikking van 9 december 2020. 5.7 Het hof heeft zich (gelet hierop) uitgelaten over de ontvankelijkheid van verweerder in hoger beroep. Het hof heeft in dit verband het navolgende overwogen: “4.7 Het hof is van oordeel dat verzoeker ontvankelijk is in het hoger beroep, nu hij in eerste aanleg als belanghebbende in de procedure is verschenen. Het hof zal dan ook overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek in appel.” 5.8 Het hof heeft vervolgens de verzoeken van verweerder afgewezen. Daartoe heeft het hof onder meer het navolgende overwogen: “4.12 (….) Het belang van verzoeker ontgaat het hof. Met de benoeming van de vereffenaar is de taak van de executeur in ieder geval ten einde gekomen (artikel 4:149 lid 3 BW). Dankzij de benoeming van de vereffenaar is er voor de erfgenamen bijna zeven jaar na het overlijden van erflater eindelijk een einde gekomen aan de aan de afwikkeling van de nalatenschap”. 5.9 Het hof heeft aanleiding gezien verweerder in de proceskosten te veroordelen. Daartoe heeft het hof het navolgende overwogen: “4.16 Het hof ziet aanleiding om verzoeker in de proceskosten te veroordelen nu hij de erfgenamen nodeloos op kosten heeft gejaagd door het voeren van deze procedure. Het hof zal de verzoeken daartoe dan ook toewijzen. De bedoeling van de executele is dat de erfgenamen worden vertegenwoordigd in het beheer van de nalatenschap ter voorkoming van moeilijkheden en wrijvingen, zodat de verdeling van de nalatenschap ordelijk verloopt. Zijn taken bestaan krachtens artikel 4:144 lid l BW uit het beheer van de goederen en het voldoen van de schulden van de nalatenschap en het uitvoeren van testamentaire lasten. Uit het aan het hof voorliggende dossier en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof gebleken dat verzoeker deze taken geruime tijd uit het oog verloren is. (….).” 5.10 Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de raad dat het hof (logischerwijs) verweerder in persoon heeft veroordeeld in de proceskosten en derhalve niet in zijn hoedanigheid van executeur, nu hij die hoedanigheid ten tijde van het verzoek in hoger beroep al niet meer had. 5.11 Dat in de kop van de beschikking van het hof ten aanzien van verweerder wel zijn hoedanigheid van executeur staat vermeld, doet aan het voorgaande niet af. Die vermelding ziet immers op de hoedanigheid die verweerder zelf heeft opgegeven bij het instellen van het hoger beroep, en die hij had ten tijde van het aanvangen van de inleidende procedure, maar na de uitspraak van de rechtbank van 17 oktober 2019 is verloren. In de procedure in hoger beroep is verweerder daarom door het hof nog slechts aangemerkt als ‘belanghebbende’. 5.12 Het beroep van verweerder op artikel 245 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mist naar het oordeel van het hof feitelijke toepassing, omdat dat artikel ziet op een situatie waarbij een partij is opgehouden te bestaan. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. 5.13 De raad concludeert dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van klager, stelselmatig weigert om tot betaling van de proceskosten over te gaan. Het lijkt erop dat verweerder een weg probeert te vinden om niet aan zijn betalingsverplichting te voldoen, terwijl de beschikking van het hof daarover duidelijk is en naar het oordeel van de raad voor verweerder als professional in ieder geval duidelijk had moeten zijn. Door niettemin te weigeren de proceskosten te voldoen, geeft verweerder er (andermaal) blijk van zich niet te willen conformeren aan hetgeen hem is opgedragen, waardoor hij de belangen van klager (en diens mede erfgenamen) in het gedrang laat komen. De raad acht die houding van verweerder laakbaar. De raad zal de klacht daarom gegrond verklaren. De daadwerkelijke executie van de veroordeling is vanzelfsprekend een civielrechtelijke aangelegenheid. Schadevergoeding 5.14 De raad ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om ten laste van verweerder een schadevergoeding vast te stellen en zal de vordering van klager daartoe afwijzen.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft met zijn handelen niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 van de Advocatenwet. Verweerder weigert de proceskosten in persoon te betalen, terwijl hij daartoe op grond van de beschikking van het hof wel gehouden is. Verweerder heeft daarmee ook de kernwaarde (financiële) integriteit geschonden. De raad neemt bij het bepalen van een maatregel ook in aanmerking dat aan verweerder in het (recente) verleden diverse tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd, waarvan enkele overigens nog niet onherroepelijk zijn. Gelet op de ernst van de gedraging en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4; - wijst de gevorderde schadevergoeding af.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk, M.G. van den Boogerd, J.H.M. Nijhuis en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2022.