Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-01-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:123

Zaaknummer

21-372/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. De raad verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 31 januari 2022 in de zaak 21-372/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster over verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 6 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 28 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1276792/LF/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 oktober 2021. Daarbij was  verweerder aanwezig. Klaagster was niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerder met bijlagen van 22 september 2021.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerder staat in die procedure haar ex-echtgenoot bij. 2.3 De cliënt van verweerder was het niet eens met een beslissing van de rechtbank van 29 september 2020. Verweerder heeft daartegen hoger beroep ingesteld. 2.4 Op 4 november 2020 heeft verweerder een verweerschrift incidenteel appel ingediend bij het gerechtshof Den Haag. In dat verweerschrift heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Dit gezegd hebbende moge duidelijk zijn dat er van de zijde van de vrouw nog steeds een ongekende ramkoers wordt gevaren. In dat licht dient het incidenteel appèl te worden bezien. Het is een doorzichtige poging om het vuur maximaal op te stoken en nu ook de kinderen er bij te halen. De beeldvorming is in dit verband: de man is een potentaat waarvan de vrouw en de kinderen het slachtoffer zijn met als doel uw hof te beïnvloeden en ten nadele van de man te beslissen. Maar het beeld dat van de man wordt geschetst is aantoonbaar totale onzin: de man wijst er op dat hij zijn vrouw volledig gelijk heeft behandeld tijdens het huwelijk, waarvoor niet alleen verwezen wordt naar de zakelijke kant van het verhaal (beiden zijn succesvol tandarts) maar ook wordt verwezen naar de moderniteit van beiden alle opzichten (de vrouw is vrijgevochten, mentaal en verbaal sterk, heeft plastische chirurgie ondergaan tijdens het huwelijk, enz.). Hetzelfde geldt voor de man: hij is een liberale moslim die volledig is geïntegreerd in Nederland, heeft thans een vriendin, enz.”

2.5 Op 6 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) onnodig vertrouwelijke medische informatie van haar (operaties) in een procedure te hebben ingebracht door in zijn verweerschrift van 5 november 2020 te schrijven dat klaagster plastische chirurgie heeft ondergaan; b) nodeloos de echtscheidingsprocedure te frustreren.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd.Ad klachtonderdeel a) 4.2 Zijn melding dat klaagster plastische chirurgie had ondergaan was functioneel en proportioneel. De melding moet worden gezien in samenhang met andere voorbeelden die verweerder zette tegenover het beeld dat zij wilde schetsen van de cliënt van verweerder, als zou die een behoudende moslim zijn waarvan klaagster gedurende het huwelijk slachtoffer zou zijn geweest. Hij heeft geen 'lelijke dingen' over klaagster gezegd of zich opzettelijk beledigend over haar hebben  uitgelaten.Ad klachtonderdeel b) 4.3 Op het moment dat verweerder de procedure van een andere advocaat overnam, was de situatie tussen partijen hopeloos verziekt. Verweerder heeft zich er de eerste maanden voor ingespannen een convenant tot stand te brengen. De meeste procedures in deze kwestie zijn door klaagster geïnitieerd, , niet door verweerder of zijn voorganger (namens haar ex-echtgenoot). Na de beschikking van de rechtbank van 24 maart 2020 zijn partijen, vertegenwoordigd door hun advocaten, in onderhandeling getreden over de totstandkoming van een convenant. Daaruit volgt dat geenszins sprake is geweest van een frustreren van de echtscheidingsprocedure, zoals eiser stelt.

5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Klachtonderdeel a) 5.2 Verweerder heeft uitgelegd waarom hij in het verweerschrift heeft geschreven dat klaagster plastische chirurgie heeft ondergaan. De raad is mede gelet op de inhoud van dat verweer van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de belangen van klaagster onnodig of onevenredig geeft geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Nu verweerder ook overigens door het gebruik deze woorden de aan hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard. Klachtonderdeel b) 5.3 Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder de echtscheidingsprocedure nodeloos frustreert en weigert met de advocaat van klaagster tot een oplossing te komen. Dit algemeen gestelde verwijt heeft verweerder gemotiveerd en onderbouwd met bescheiden betwist. Verweerder heeft onder meer aangevoerd dat hij zich er de eerste maanden voor heeft ingespannen een convenant tot stand te brengen, de meeste procedures in de kwestie zijn aangespannen door klaagster, en na de beschikking van de rechtbank van 24 maart 2020 partijen nog in onderhandeling zijn getreden over de totstandkoming van een convenant. Mede gelet op dit verweer is de raad niet gebleken dat verweerder de procedure nodeloos heeft gefrustreerd of anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig heeft geschaad. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.

Griffier                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 31 januari 2022