Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-07-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:107
Zaaknummer
21-305/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 juli 2022 in de zaak 21-305/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 30 juni 2021 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij berichten van augustus en september 2020 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Bij beslissing van 17 september 2020 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de zaak voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 1.3 Op 31 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K199 2020 ar/cw van de deken ontvangen. 1.4 Bij beslissing van 30 juni 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 30 juni 2021 verzonden aan partijen. 1.5 Op 30 juli 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op die datum ontvangen. 1.6 De behandeling van het verzet stond aanvankelijk gepland op de zitting van de raad van 27 september 2021. Klager heeft de raad voor aanvang van de zitting gewraakt. Bij beslissing van 11 oktober 2021 heeft de wrakingskamer de wraking ongegrond verklaard (zaaknummer 21-793/A/DH/W). Klager heeft tegen de beslissing hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Het hoger beroep is op 6 december 2021 mondeling behandeld bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 31 januari 2022 heeft het Hof van Discipline klager ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, de beslissing van de wrakingskamer vernietigd en de wraking ongegrond verklaard. 1.7 De raad heeft vervolgens de mondelinge behandeling bepaald op 28 februari 2022. De raad heeft de behandeling van het verzet op verzoek van klager toen aangehouden, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van 20 december 2021 in de zaak 21-974/A/DHNV. 1.8 Het verzet is vervolgens behandeld op de zitting van de raad van 23 mei 2022. Klager is verschenen. De deken is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. 1.9 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. 1.10 De raad heeft daarnaast kennis genomen van de hiervoor in 1.6 genoemde stukken en van twee e-mails van klager van 21 oktober 2021 respectievelijk 21 februari 2022, met bijlagen.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in. 2.2 De voorzitter heeft op de klacht beslist, terwijl klager niet is gehoord. 2.3 De voorzitter is niet uitgegaan van de juiste feiten, omdat door klager uitdrukkelijk was verzocht om doorzending van de zaak aan de raad, zodat verweerder zich had moeten “onthouden van een klachtomschrijving”. 2.4 De voorzitter heeft ten onrechte geconcludeerd dat klager zijn verwijt dat verweerder de regels aan zijn laars lapt, niet feitelijk heeft onderbouwd. 2.5 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet voorts niet, althans niet duidelijk en ondubbelzinnig, op.
3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. 4.3 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. 4.4 De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter terecht en op de juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. 4.5 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2022.