Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:121
Zaaknummer
21-704/AL/MN
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Het verwijt dat verweerder de zaak voor een veel hoger bedrag had kunnen schikken, is onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de wederpartij direct akkoord is gegaan met het schikkingsvoorstel, is niet genoeg om te kunnen vaststellen dat het voorstel te laag was. Bovendien heeft klager zelf het schikkingsbedrag berekend en besloten dat dit voorstel aan de wederpartij moest worden gedaan. Dat klager later tot de conclusie is gekomen dat hij een veel hoger schikkingsvoorstel had kunnen doen, komt voor zijn rekening en betekent niet dat verweerder klachtwaardig is tekortgeschoten. Klacht in alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 2 mei 2022 in de zaak 21-704/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder gemachtigde: mr. R
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 26 februari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 23 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1092317 HH/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 maart 2022. Daarbij waren klager en verweerder, vergezeld door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager heeft geprocedeerd tegen de verzekeringsmaatschappijen Aegon en Reaal inzake door hem afgesloten zogeheten woekerpolissen. 2.3 Klager heeft eind 2015 contact gezocht met verweerder over mogelijke overname van zijn zaken, omdat zijn toenmalig advocaat zijn praktijk zou gaan neerleggen. Er heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden over de daaraan verbonden kosten. Verweerder heeft in zijn e-mail van 17 november 2015 klager onder meer het volgende bericht:
“(…) Zoals besproken bedraagt mijn uurtarief voor werkzaamheden na deze e-mail € 185,- te vermeerderen met BTW. Er zijn vaste prijzen mogelijk maar houdt u er wel rekening mee dat een inhoudelijke procedure in eerste aanleg tenminste € 2500,- exclusief BTW aan honorarium zal vergen. Dat is dus per geschil wel het minimum aan advocaatkosten waar u rekening mee dient te houden. Zeker Reaal voert in de regel zeer uitvoerig verweer. (…)”
2.4 In zijn e-mail van 16 december 2015 heeft verweerder klager er onder meer op gewezen dat hij alleen bij hem terecht kan op basis van het uurtarief genoemd in de e-mail van 17 november 2015. 2.5 In reactie op e-mails van klager, waarin klager schrijft uit te gaan van 15 tot 20 uur aan werkzaamheden, heeft verweerder in zijn e-mail van 17 december 2015 klager erop gewezen dat hij nooit heeft gezegd dat de zaak 15 uur aan werkzaamheden zou vergen en dat dit het minimum aantal uren is waar klager voor deze zaak rekening mee moet houden. 2.6 Verweerder heeft de zaak in 2015 niet overgenomen, omdat de toenmalig advocaat van klager hem toch voorlopig nog kon blijven bijstaan. 2.7 Klager heeft in mei 2017 opnieuw contact opgenomen met verweerder met het verzoek om de zaken over te nemen. In zijn opdrachtbevestiging bij e-mail van 8 mei 2017 heeft verweerder onder meer het volgende bericht:
“(…) Om misverstanden te voorkomen verwijs ik u naar de inhoud van onderstaande e mailcorrespondentie (tot en met december 2015) die meer omvat dan alleen de e-mail van 17 november 2015. Hierbij gaan ook de huidige algemene voorwaarden van Advocatenkantoor [B].
Ik ben bereid de zaken verder in behandeling te nemen onder de voorwaarden genoemd in mijn onderstaande e-mails van onder meer 16 december 2015:
- op basis van het uurtarief ad € 185,- te vermeerderen met BTW;
- onder de opschortende voorwaarde van betaling van een voorschot ad € 1.815,- (€ 1500,- exclusief BTW) dat dient als waarborg voor betaling van de slotdeclaratie;
- en onder de opschortende voorwaarde dat het griffierecht al zal zijn voldaan of door u aan mij wordt voorgeschoten.
(…)
Wilt u mij vandaag of morgen laten weten of u mij inschakelt onder de genoemde voorwaarden?”
2.8 In de zaak tegen Aegon heeft de rechtbank op 20 maart 2019 de vordering van klager afgewezen en de overige schade verwezen naar een schadestaatprocedure. Aegon heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. 2.9 In de zaak tegen Reaal heeft op 8 mei 2019 een comparitie van partijen plaatsgevonden. De uitkomst daarvan was dat Reaal een gedetailleerd overzicht over de periode 1994 tot 2024 moest opstellen, waaruit volgt dat bij een jaarlijks gelijkblijvend rendement van 8% van het fonds een bepaald kapitaal zou zijn opgebouwd. 2.10 Op 14 juni 2019 heeft klager een vaststellingovereenkomst met Reaal getekend op grond waarvan hij een schikkingsbedrag van € 28.500,- heeft ontvangen. 2.11 Op 27 september 2019 heeft klager een vaststellingsovereenkomst met Aegon ondertekend op grond waarvan hij een schikkingsbedrag van € 10.000,- heeft ontvangen. 2.12 Verweerder heeft in de twee zaken in totaal 120 uur gedeclareerd, waarbij hij uiteindelijk een gemiddeld uurtarief van € 124,59 (excl. BTW) heeft gehanteerd. De declaratie bedroeg in totaal een bedrag van € 18.170,10 (incl. BTW).
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) Excessief te declareren in twee (woekerpolis)zaken voor in totaal € 18.170,10 terwijl geoffreerd was voor € 2.500,00 per zaak.Toelichting Verweerder heeft in zijn e-mail van 17 november 2015 aan klager aangegeven dat vaste prijzen mogelijk waren en dat hij er rekening mee moest houden dat een inhoudelijke procedure in eerste aanleg € 2.500,- exclusief BTW aan honorarium zou vergen. Er is dus een prijsafspraak gemaakt voor dit bedrag. In zijn e-mail van 15 december 2015 aan verweerder heeft klager ook aangegeven dat hij 15 tot maximaal 20 uur om tot een vonnis te geraken in elke zaak als redelijk aantal uren beschouwde. De overschrijding van dit aantal uren in beide zaken is dan ook onacceptabel. Verweerder heeft zich niet gehouden aan de van tevoren gemaakte afspraken. b) Verweerder heeft ten onrechte niet per zaak afzonderlijk gedeclareerd, maar telkens in een tussentijdse declaratie, waardoor geen helder inzichtelijke administratie is gevoerd.Toelichting Klager heeft verweerder gevraagd om een uitdraai per zaak, maar hij heeft een uitdraai met urenbesteding voor alles gekregen. Dit strookt niet met de verplichting voor verweerder om een helder inzichtelijke administratie te voeren. Verweerder heeft gedragsregel 17 lid 4 geschonden. Klager kon niet eenvoudig vaststellen welke uren aan welke zaak waren besteed. c) Nadat de (tussentijdse) declaratie was verzonden, heeft verweerder telkens dwingend telefonisch verzocht om betaling daarvan, terwijl klager de (voorgaande) declaraties tijdig betaald had.Toelichting Daags na het versturen van een factuur ging verweerder altijd bellen, waarbij hij op dwingende wijze verzocht om vooral die dag nog te betalen. Verweerder reageerde dan ronduit fel op klager, hetgeen verweerder ook heeft erkend. d) Verweerder is tekortgeschoten in het betrachten van de nodige zorg om op een juiste, afgewogen wijze de gerechtelijke zaken te schikken.Toelichting Klager verwijt verweerder dat hij tijdens de schikkingsonderhandelingen te weinig ambitie had en blijk gaf van een gebrekkige juridische antenne. De deskundigheid van verweerder was volgens klager onder de maat. In de zaak tegen Reaal had een schikking tegen een veel hoger bedrag kunnen worden getroffen. Verweerder hield klager echter klein. Klager heeft grote moeite moeten doen om verweerder te overtuigen dat een schikkingsvoorstel van € 28.500,- niet te hoog was. Dat dit bedrag nog te laag was, bleek uit het feit dat Reaal het voorstel direct heeft geaccepteerd. Volgens de eigen berekeningen van klager had geschikt kunnen worden voor zeker een bedrag van € 65.000,-. Na deze schikking met Reaal heeft verweerder niet meer zijn best gedaan voor de schikking met Aegon. Hij vond € 10.000,- wel genoeg en heeft niet meer geprobeerd om voor een hoger bedrag te schikken. e) Verweerder heeft aanvankelijk geweigerd de originele dossierstukken aan klager toe te zenden en deze te richten aan een door hem op 3 maart 2020, 1 mei 2020 en 6 mei 2020 schriftelijk opgegeven adres in Almere, met een kopie ontvangstbewijs, terwijl deze stukken pas op 2 mei 2020 (per e-mail) en op 6 mei 2020 (met ontvangstbewijs) zijn verzonden en door klager zijn ontvangen, waardoor de klachtenprocedure ernstig is vertraagd en nodeloos is bemoeilijkt.Toelichting Vanaf de indiening van de klacht heeft verweerder zonder enige gegronde reden het originele dossier niet afgegeven. Klager heeft hem daartoe moeten sommeren. Van een advocaat mag verlangd worden dat hij hierover een passende afspraak had gemaakt.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerder heeft betwist dat hij voor € 2.500,- per zaak heeft geoffreerd. Zoals in de opdrachtbevestiging van 8 mei 2017 is vermeld, heeft hij de zaak aangenomen voor een uurtarief van € 185,- excl. BTW en niet voor een vaste prijs. Hij had daarbij klager in 2015 er al tweemaal op gewezen dat het genoemde bedrag van € 2.500,- slechts een ondergrens voor de advocaatkosten per zaak zou zijn. Verder is verweerder van mening dat het totaalbedrag aan declaraties voor twee zeer uitgebreide procedures bijzonder coulant is. Hij heeft de declaraties op eigen initiatief gematigd. Een totaalbedrag van € 18.170,10 incl. BTW is voor de hoeveelheid werkzaamheden die tegenover de 120 gedeclareerde uren staan en een gemiddeld uurtarief van € 124,59 excl. BTW niet excessief te noemen. Relevant hierbij is dat Reaal en Aegon werden bijgestaan door grote advocatenkantoren. Daarbij werden kosten noch moeite gespaard om te voorkomen dat een voor hun cliënt negatief oordeel werd gewezen, dat als precedent in de woekerpolis-jurisprudentie zou fungeren.Klachtonderdeel b) 4.3 Verweerder heeft aangevoerd dat hij gedragsregel 17 lid 4 niet heeft geschonden. Deze gedragsregel bevat geen verplichting om per kwestie een afzonderlijke declaratie te sturen. Verweerder heeft destijds één dossier geopend voor beide woekerpoliszaken. Bij elke declaratie zat een uitvoerige specificatie van werkzaamheden, waaruit exact bleek op welke kwestie de werkzaamheden betrekking hadden. Bovendien liepen de procedures en onderhandelingen niet gelijk op, waardoor duidelijk was op welke zaak de gedeclareerde werkzaamheden zagen. Klager heeft gedurende 2½ jaar na ontvangst van de declaraties nooit gevraagd om splitsing van het dossier of om splitsing van de declaraties per procedure.Klachtonderdeel c) 4.4 Verweerder herkent zich niet in het door klager geschetste beeld. Klager heeft het merendeel van de declaraties pas betaald na afloop van de declaratietermijn, terwijl hij bij aanvang van de werkzaamheden akkoord is gegaan met een betalingstermijn van 14 dagen. Enkele keren heeft verweerder klager per e-mail herinnerd aan een openstaande declaratie. Een cliënt rappelleren om te betalen staat elke advocaat vrij. Hij heeft dit bovendien niet gedaan op een wijze die als niet betamelijk gekwalificeerd zou kunnen worden. Verweerder heeft hiervoor verwezen naar zijn e-mail van 4 juni 2018 aan klager, waaruit blijkt dat hij zich coulant heeft opgesteld ten aanzien van de betalingstermijn en naar zijn e-mail van 20 juli 2018 aan klager waarin hij heeft bericht dat hij ondanks een betalingsachterstand wel een processtuk heeft geschreven.Klachtonderdeel d) 4.5 Verweerder heeft erop gewezen dat hij intensief heeft gecorrespondeerd en overlegd met klager over de schikkingstrajecten, waarbij klager zelf veel input heeft geleverd voor elk schikkingstraject en de input ook zelf rekenkundig heeft onderbouwd. Hierdoor heeft klager juist weloverwogen ingestemd met de beide schikkingen. Deze zijn bereikt na uitgebreide en langdurige onderhandelingen door verweerder met de wederpartij, waarbij hij steeds ruggenspraak heeft gehouden met klager. Als klager achteraf meent dat hij nog meer uit de onderhandelingen had kunnen halen, lijkt verweerder die zienswijze onjuist. Het was juist de inschatting van verweerder dat klager te hoog inzette. Dat klager toch deze schikkingsbedragen heeft kunnen overeenkomen is een mooi resultaat. Bij verder procederen had hij waarschijnlijk niet deze uitkomsten gehad en bij verder onderhandelen evenmin. Verweerder heeft benadrukt dat klager zelf het schikkingsbedrag van € 28.500,- inzake Reaal heeft voorgesteld. Het feit dat er is geschikt voor de genoemde bedragen, ondanks de door verweerder gesignaleerde risico’s en zijn voorzichtige inschatting, maakt niet dat verweerder niet heeft voldaan aan de professionele standaard. De schikkingen waren goede uitkomsten. Uit jurisprudentie over vergelijkbare zaken blijkt hoe klein de kans op succes in een procedure is voor een claimant. Klager heeft ook niet onderbouwd waaruit het onzorgvuldig handelen van verweerder zou blijken.Klachtonderdeel e) 4.6 Verweerder heeft uit eigen beweging in zijn antwoord van 27 maart 2020 in de onderhavige klachtprocedure aangeboden de originele dossierstukken aan klager te retourneren, maar ook aangegeven dat hij het door klager in het klachtformulier opgegeven adres in Almere niet kon plaatsen. Uit telefonische navraag door verweerder bij het door klager opgegeven adres bleek daar een notariskantoor te zijn gevestigd waar men niet bekend was met het voor klager in ontvangst nemen van enig dossier. Na tussenkomst van de deken heeft verweerder op uitdrukkelijk telefonisch verzoek van klager toch het dossier op 6 mei 2020 naar het opgegeven adres in Almere gestuurd. Op 2 mei 2020 heeft verweerder scans van de hardcopy stukken (nogmaals) digitaal aan klager gestuurd. 4.7 Verder heeft verweerder betwist dat de klachtprocedure is bemoeilijkt door het later beschikken over de originele dossierstukken. Klager was ook zonder dit dossier in staat zijn klacht te formuleren, zoals hij ook heeft gedaan. Klager heeft namelijk gedurende de zaaksbehandeling van alle correspondentie en ingediende processtukken direct digitale afschriften ontvangen.
5 BEOORDELING 5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.Klachtonderdeel a) 5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. 5.3 De raad is van oordeel dat van excessief declareren blijkens het klachtdossier geen sprake is. Verweerder heeft voor de twee woekerpolis-zaken een bedrag van € 18.170,10 incl. BTW in rekening gebracht. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staan in verhouding tot de door verweerder verrichte werkzaamheden, mede gelet op de aard en de duur van de zaken en het veelvuldige contact tussen klager en verweerder. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Daar komt nog bij, dat verweerder uit eigen beweging zijn declaraties heeft gematigd. 5.4 De raad is ook niet gebleken dat tussen klager en verweerder een maximumbedrag of een maximum aantal uren is afgesproken. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat over het honorarium de afspraak is gemaakt dat voor elke zaak maximaal een bedrag van € 2.500,- mocht worden gedeclareerd. De raad stelt vast dat in de opdrachtbevestiging bij e-mail van 8 mei 2017 is geoffreerd op basis van een uurtarief en niet voor een vaste prijs. De eerdere correspondentie in 2015 tussen klager en verweerder geeft evenmin aanleiding voor het bestaan van een dergelijke prijsafspraak. Integendeel, verweerder heeft in zijn e-mails van 17 november 2015 en 17 december 2015 er juist expliciet op gewezen dat een bedrag van € 2.500,- per zaak het minimum is waarmee klager voor deze zaken rekening moest houden en dat hij ook geen maximaal aantal uren heeft afgesproken. Klager heeft bovendien de tussentijdse declaraties zonder bezwaren voldaan. 5.5 Nu het gedeclareerde bedrag niet als excessief kan worden aangemerkt en ook niet is komen vast te staan dat een maximumbedrag of een maximum aantal uren is afgesproken, zal klachtonderdeel a) ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel b) 5.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niet afzonderlijk per zaak heeft gedeclareerd. De raad stelt vast dat gedragsregel 17 lid 4 geen verplichting bevat om per zaak een afzonderlijke declaratie te sturen. Naar het oordeel van de raad vergde het voor klager geen buitensporige inspanning om vast te stellen op welke zaak de betreffende werkzaamheden betrekking hadden, temeer daar de zaken niet tegelijkertijd liepen. Verder heeft verweerder klager gedurende 2½ jaar 14 declaraties gezonden en blijkt uit de overgelegde stukken niet dat klager daartegen op enig moment bezwaren heeft geuit. Verweerder treft in dezen dan ook naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt. Klachtonderdeel b) zal ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel c) 5.7 Verweerder heeft nadrukkelijk betwist dat hij klager dwingend telefonisch heeft verzocht om betaling van zijn declaraties. Nu klager zijn verwijt niet nader heeft onderbouwd en uit de schriftelijke herinneringen naar het oordeel van de raad in het geheel niet blijkt van een dwingende toon, ontbreekt de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel c) zal om die reden ongegrond worden verklaard. Klachtonderdeel d) 5.8 In dit klachtonderdeel wordt verweerder verweten dat hij bij de schikkingsonderhandelingen niet heeft voldaan aan de professionele standaard. Tijdens de zitting heeft klager naar voren gebracht dat hij verweerder met name verwijt dat hij in de zaak tegen Reaal niet voor een veel hoger bedrag de zaak heeft weten te schikken toen vanwege de opdracht van de rechtbank aan Reaal een schikkingsmomentum was ontstaan. 5.9 De raad is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de schikkingsonderhandelingen met Reaal tot een beter resultaat hadden kunnen leiden. Klager heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd en baseert zich alleen op zijn eigen gevoel daarover. Het enkele feit dat de wederpartij direct akkoord is gegaan met het schikkingsvoorstel, is niet genoeg om te kunnen vaststellen dat het voorstel te laag is geweest. Bovendien heeft klager zelf het schikkingsbedrag berekend en besloten dat dit voorstel aan de wederpartij moest worden gedaan. Verweerder heeft het voorstel, overeenkomstig de wens van klager, aan de wederpartij doorgegeven. Dat klager later tot de conclusie is gekomen dat hij een veel hoger schikkingsvoorstel had kunnen doen, komt voor zijn rekening en betekent niet dat verweerder klachtwaardig is tekortgeschoten. 5.10 Voorts is de raad van oordeel dat eveneens onvoldoende is onderbouwd dat verweerder zich in de zaak tegen Aegon tijdens de onderhandelingen niet heeft ingespannen op een wijze die van hem als advocaat verwacht mocht worden. Aangezien niet is gebleken van enig onzorgvuldig handelen van verweerder, zal klachtonderdeel d) zal ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel e) 5.11 In dit klachtonderdeel wordt verweerder verweten dat de klachtprocedure ernstig is vertraagd en nodeloos is bemoeilijkt doordat verweerder aanvankelijk heeft geweigerd de originele stukken naar een door klager op 3 maart 2020 opgegeven adres te sturen en dit pas op 6 mei 2020 heeft gedaan. 5.12 Verweerder heeft naar het oordeel van de raad juist zorgvuldig gehandeld door niet direct originele stukken naar een voor hem onbekend adres te sturen, temeer daar het op dat adres geregistreerde notariskantoor niet bekend was met het in ontvangst nemen van een dossier. Daarnaast valt niet in te zien waarom de klachtenprocedure door de handelwijze van verweerder ernstig zou zijn vertraagd, aangezien verweerder gedurende de zaaksbehandeling klager al van alle correspondentie en ingediende processtukken per e mail een afschrift had toegezonden. Klager heeft ook niet onderbouwd om welke reden het niet direct toezenden van de originele stukken voor vertraging in de klachtenprocedure zou hebben gezorgd. Aangezien niet valt in te zien in welk opzicht verweerder in dezen laakbaar zou hebben gehandeld, zal klachtonderdeel e) zal ongegrond worden verklaard.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en K.F. Leenhouts, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 2 mei 2022