Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-06-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:95
Zaaknummer
22-201/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft nagelaten klager adequaat voor te lichten over de te lopen procesrisico’s en dit schriftelijk te bevestigen. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 juni 2022 in de zaak 22-201/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 1 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 3 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2021/019 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 mei 2022. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 (klachtdossier) en 5 tot en met 10 (overige correspondentie).
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Verweerder heeft in opdracht en voor rekening van klager bijstand verleend met betrekking tot een geschil dat klager (en zijn echtgenote) had over de koop van een perceel grond. Klager (en zijn echtgenote) hadden de ontbinding van de overeenkomst van verkoop en koop ingeroepen als gevolg van het (tijdig) ontbreken van de financiering. De verkopende partij heeft klager (en zijn echtgenote) daarop gedagvaard. Verweerder heeft klager (en zijn echtgenote) in die procedure bijgestaan. 2.3 Klager en verweerder hebben daartoe op 5 april 2018 een overeenkomst van opdracht gesloten. 2.4 Kort nadat de overeenkomst van opdracht was gesloten heeft klager de hulp van zijn rechtsbijstandverzekering ingeroepen. 2.5 Tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en verweerder is vervolgens in de periode mei/juni 2018 gecorrespondeerd over de vraag of de rechtsbijstand van verweerder onder de dekking van die verzekering zou kunnen vallen. 2.6 De rechtsbijstandsverzekeraar heeft verweerder daarbij verzocht om voor het vervolg van de procedure financiële afspraken te maken met de rechtsbijstandverzekering en dat bij het uitblijven van die afspraken, de rechtsbijstandverzekering niet tot vergoeding van de kosten zal overgaan. 2.7 Verweerder heeft de rechtsbijstandsverzekering om hem moverende redenen medegedeeld dat hij op dat verzoek niet zal ingaan. 2.8 Bij vonnis in het incident van 21 november 2018 heeft de rechtbank Rotterdam de vordering van de verkopende partij om klager te veroordelen mee te werken aan de levering van de onroerende zaak, afgewezen. 2.9 Bij vonnis van 3 april 2019 van de rechtbank Rotterdam is klager (met zijn echtgenote) veroordeeld om mee te werken aan de levering van het perceel grond overeenkomstig de (concept) akte van levering. Voorts is klager (met zijn echtgenote) veroordeeld om aan de verkopende partij een boete te betalen van € 33.950,-. 2.10 Bij e-mail van 7 mei 2019 heeft verweerder op verzoek van klager aan de rechtsbijstandsverzekeraar verzocht om tot betaling van een aantal openstaande facturen over te gaan. Het betrof een bedrag van totaal € 20.114,37. 2.11 De rechtsbijstandsverzekeraar heeft zich bereid verklaard een bedrag van in totaal € 7.821,04 te betalen (aan het kantoor van) verweerder.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a) Verweerder heeft geen afspraken willen maken met de rechtsbijstandsverzekeraar omtrent de te declareren kosten; b) Verweerder heeft klager niet juist geïnformeerd over zijn procespositie naar aanleiding van de uitspraak in het incident van 21 november 2018. 3.2 Klager stelt dat hij financiële schade heeft geleden als gevolg van het nalatig handelen door verweerder. 3.3 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 5.2 Conform gedragsregel 16 lid 1 dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Overweging vooraf 5.3 Niet in geschil is dat op het moment dat de overeenkomst van opdracht tussen klager en verweerder werd gesloten niet bekend was dat klager een rechtsbijstandsverzekering had. Klager kwam daar enkele weken na het ondertekenen van de opdracht achter en heeft vervolgens zijn rechtsbijstandverzekering ingeschakeld. De procedure bij de rechtbank - ingeleid met de dagvaarding van de verkopende partij van 22 mei 2018 - liep toen al. Verweerder was op dat moment ook al met zijn werkzaamheden ten behoeve van klager aangevangen. Klachtonderdeel a) 5.4 Klager heeft het navolgende aangevoerd. De rechtsbijstandsverzekeraar van klager heeft meermalen aan verweerder verzocht om voor het vervolg van de procedure financiële spraken te maken met de rechtsbijstandverzekering in verband met de dekkingsgraad van de verzekering. Verweerder heeft dat echter geweigerd. Als gevolg daarvan heeft de rechtsbijstandsverzekeraar uiteindelijk een veel lagere vergoeding betaald dan wanneer verweerder wel zijn medewerking zou hebben verleend. Klager is dan ook de dupe van de weigerachtige houding van verweerder. Klager heeft als gevolg daarvan financiële schade geleden. 5.5 Verweerder is van mening dat hij niet gehouden was om met de verzekeraar afspraken te maken over het vervolg van zijn werkzaamheden en zijn in rekening te brengen kosten. Verweerder had immers reeds vóórdat de rechtsbijstandsverzekeraar door klager werd ingeroepen een overeenkomst van opdracht met klager gesloten. Verweerder heeft uitvoering gegeven aan die opdracht en behoefde daarover geen verantwoording af te leggen aan de rechtsbijstandverzekering van klager. De verzekeraar behoorde de tussen verweerder en klager gemaakte afspraken te respecteren. Verweerder betwist dat klager financiële schade heeft geleden. 5.6 De raad overweegt als volgt. Hoewel van verweerder mogelijk een meer coöperatieve opstelling jegens de rechtsbijstandsverzekeraar had kunnen worden verwacht, acht de raad het niet in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar dat verweerder vast heeft willen houden aan de overeenkomst van opdracht met klager, omdat die reeds was gesloten vóórdat de rechtsbijstandsverzekeraar in beeld kwam. Verweerder en klager hadden in die overeenkomst van opdracht (financiële) afspraken gemaakt en klager had daarmee uitdrukkelijk ingestemd. Verweerder was bovendien al met zijn werkzaamheden aangevangen op het moment dat de rechtsbijstandsverzekeraar zich in de kwestie mengde. De raad neemt bij het voorgaande nog in aanmerking dat uit de overgelegde correspondentie tussen verweerder en rechtsbijstandsverzekeraar ook blijkt dat verweerder duidelijk is geweest over zijn standpunt richting de rechtsbijstandsverzekeraar en dat ook onverwijld kenbaar heeft gemaakt. 5.7 Zwaarwegender acht de raad in hoeverre het ook voor klager duidelijk was wat het standpunt van verweerder in dezen was en welke gevolgen dat had voor klager. Dit klemt te meer nu er sprake was van een ‘nieuwe’ omstandigheid. Op het moment dat de overeenkomst van opdracht werd gesloten, was immers nog niet bekend dat klager een rechtsbijstandverzekering had en dus ook niet hoe daarmee zou worden omgegaan voor wat betreft de door verweerder in rekening te brengen kosten. In die overeenkomst is ook niet voorzien in een regeling voor dergelijke nieuwe omstandigheden. 5.8 De raad stelt vast dat verweerder klager telkens in zijn e-mails aan de rechtsbijstandsverzekeraar heeft betrokken door hem op te nemen in de c.c. Ook de rechtsbijstandsverzekeraar heeft dat andersom gedaan. De raad leidt daaruit af dat het voor klager van meet af aan duidelijk is geweest - klager heeft dat ook niet weersproken - wat het standpunt van verweerder in dezen was en wat dat betekende voor de mate waarin de verzekeraar bereid was tot vergoeding van de door verweerder gemaakte kosten over te gaan. 5.9 Klager is er stellig van overtuigd dat de rechtsbijstandsverzekeraar tot een hogere vergoeding zou zijn gekomen als verweerder bereid zou zijn geweest om met de rechtsbijstandsverzekeraar tot afspraken te komen, maar de raad heeft dat niet kunnen vaststellen. 5.10 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat klachtonderdeel a) ongegrond is. Klachtonderdeel b) 5.11 Klager verwijt het verweerder dat hij klager niet goed heeft geïnformeerd over zijn procespositie. Klager wist wel dat hij het risico liep om veroordeeld te worden tot het betalen van een boete aan de verkopende partij ten bedrage van 10% van de koopsom. Klager wist echter niet dat hij daarnaast ook het risico liep om veroordeeld te worden tot een gedwongen afname van het perceel grond. Verweerder heeft hem daar niet op heeft gewezen. Voor klager betekent het vonnis van de rechtbank van 3 april 2019 een grote financiële strop. 5.12 Volgens verweerder is het aan de houding van klager zelf te wijten dat de rechter klager heeft veroordeeld om een boete te betalen en het perceel grond alsnog af te nemen. De rechter had klager de mogelijkheid geboden om de zaak in der minne te regelen, maar klager heeft zich daartoe niet bereid getoond. Verweerder heeft klager tijdens de schorsing gewezen op de risico’s, maar klager wilde die ‘voor eigen rekening nemen’. 5.13 De raad stelt voorop dat de (financiële) belangen in de onderhavige kwestie voor klager groot waren. Er stond voor veel voor klager op het spel. Klager was in het onderhavige geschil met de verkoper geen professionele partij. 5.14 De raad overweegt dat het de taak van verweerder als belangenbehartiger van klager was om klager gedegen voor te lichten over zijn procespositie en de procesrisico’s. Verweerder had klager tenminste moeten waarschuwen dat hij het risico liep om naast het betalen van een boete ook te worden veroordeeld tot een gedwongen afname van het onroerend goed. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder dat op deugdelijke wijze en bovendien tijdig (voor de zitting) heeft gedaan. Verweerder heeft ook niet weersproken dat hij de procesrisico’s voor klager niet op schrift heeft gesteld. De raad acht dit niet zorgvuldig van verweerder. 5.15 De raad heeft ook niet kunnen vaststellen dat verweerder de uitspraak in het incident met klager heeft besproken en hem heeft gewezen op de gevolgen van die uitspraak voor wat betreft de behandeling van de bodemzaak en de daarin te verwachten uitkomst. 5.16 Dat verweerder klager, zoals hij stelt, tijdens de schorsing in de bodemzaak mondeling heeft gewezen op ‘de risico’s van de gevolgen van een uitspraak’, acht de raad te laat en bovendien onvoldoende. 5.17 Naar het oordeel van de raad is verweerder klachtwaardig tekortgeschoten in zijn informatieplicht jegens klager. 5.18 De raad acht klachtonderdeel b) daarom gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft met zijn nalaten, zoals besloten ligt in het gegrond te verklaren klachtonderdeel b), niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van hem als advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft nagelaten klager adequaat voor te lichten over de te lopen procesrisico’s en dit schriftelijk te bevestigen. 6.2 De raad acht hiervoor de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) ongegrond; - verklaart klachtonderdeel b) gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en M. Laning, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2022.