Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:118

Zaaknummer

210287

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging beslissing van de raad. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij ongegrond. Verweerder had geen reden om aan de bevoegdheid van zijn cliënt te twijfelen. Er is een rechtsgeldige schikking getroffen.

Uitspraak

 

 

                                     

                                      van 30 mei 2022

                                      in de zaak 210287

 

                                      naar aanleiding van het hoger beroep van:

                                         

                                        klagers

                                     

                                      tegen

 

                                        verweerders 

 

 

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

 

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 30 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) in de zaak met nummer 20-655/AL/GLD. De raad heeft de klacht in beide onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:284 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

 

2.1 Het beroepschrift van klagers tegen de beslissing van de raad is op 26 september 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 25 maart 2022. Daar is verweerder verschenen. De gemachtigde van klagers, mr. L., was via een Teams-verbinding aanwezig. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht. Mr. L. heeft het standpunt van klagers toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3 FEITEN

 

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast

3.2 Klagers hebben een civielrechtelijke procedure gevoerd bij de kantonrechter in de rechtbank Gelderland tegen besloten vennootschap B. B.V. (hierna: de vennootschap) waarin een geldbedrag werd gevorderd. Verweerder was in die procedure de gemachtigde van de vennootschap. De heer E. was bestuurder van de vennootschap.

3.3 Op 8 september 2017 is een comparitie van partijen gehouden. De vennootschap werd vertegenwoordigd door de heer E. Tijdens de comparitie is een schikking bereikt waarbij is overeengekomen dat de vennootschap uiterlijk op 30 september 2017 een bedrag van € 12.500,- aan klagers zou betalen. Verweerder heeft het proces-verbaal van de schikking “Namens [de vennootschap]/de heer E.” ondertekend. De reden hiervoor was dat de heer E. de comparitie vroegtijdig moest verlaten in verband met een andere afspraak.

3.4 De vennootschap heeft het overeengekomen bedrag niet op de uiterlijke betalingsdatum aan klagers voldaan.

3.5 Nadat de gemachtigde van klagers het dossier van haar voorganger had overgenomen, bleek haar uit de registers van de Kamer van Koophandel dat de heer E. op 1 juli 2017 is teruggetreden als bestuurder van de vennootschap en is opgevolgd door de heer W. en dat de heer E. op 8 september 2017 zijn aandelen in de vennootschap heeft overgedragen aan de opvolgende bestuurder, de heer W.

3.6 De gemachtigde van klagers heeft verweerder bij brief van 17 juli 2018 aansprakelijk gesteld voor de geleden schade doordat hij onbevoegd het proces-verbaal ter zitting heeft getekend.

3.7 Bij e-mail van 27 augustus 2018 heeft de gemachtigde van klagers verweerder het volgende bericht:

“Inmiddels ben ik terug van vakantie. Op 17 juli 2018 zond ik U bijgaand schrijven, waarop ik volgens mijn dossier nog geen reactie ontving. (…) Graag verneem ik uiterlijk a.s. woensdag 29 augustus of ik een reactie uwerzijds tegemoet kan zien. Indien u voornemens bent om niet te reageren verneem ik dat ook gaarne.”

3.8 Bij e-mail van 29 augustus 2018 heeft verweerder hierop als volgt gereageerd:

“Uw schrijven heb ik in goede orde ontvangen. Daar laat ik het bij.”

3.9 De gemachtigde van klagers heeft in een nadere conclusie van 8 oktober 2018 de kantonrechter verzocht om de comparitie voort te zetten en getuigen te horen.

3.10 Verweerder heeft bij zijn antwoordakte van 14 november 2018 als productie een machtiging gevoegd - gedateerd op 30 juni 2017 en ondertekend door de heren W. en E. -  waarin de heer W. de heer E. heeft gemachtigd om de vennootschap in de lopende civiele procedures te vertegenwoordigen, als gemachtigde te verschijnen en om te komen tot een oplossing in der minne. Verweerder heeft in zijn antwoordakte naar voren gebracht dat hij de schriftelijke machtiging niet tijdens de comparitie op 8 september 2017 heeft ingebracht, omdat deze hem toen nog niet bekend was.

3.11 Na een tussenvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 15 mei 2019 hebben klagers op 11 augustus 2019 de zaak ingetrokken.

 

4 KLACHT

 

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

 

a) nalatig te zijn geweest met betrekking tot het onderzoek naar de bevoegdheid van de heer E. om cliënte te vertegenwoordigen en onbevoegd het proces-verbaal te ondertekenen. De heer E. was vanaf 1 juli 2017 geen bestuurder meer van de vennootschap. Zelfs tijdens de schorsing van de comparitie had hij de bevoegdheid van de heer E. nog kunnen controleren.

 

Toelichting

Verweerder heeft op de zitting van 8 september 2017 onbevoegd een proces-verbaal inhoudende een schikking ondertekend, met als gevolg dat de vennootschap zich niet aan deze schikking gebonden acht. Gelet op hetgeen verweerder tijdens de zitting heeft verklaard, was hij van tevoren ervan op de hoogte dat de heer E. later op dezelfde dag zijn aandelen in de vennootschap zou gaan overdragen aan de heer W. Dat had voor verweerder aanleiding moeten zijn om de bevoegdheid van de heer E. na te trekken. Hij had dit zelfs nog tijdens de schorsing van de zitting kunnen doen. Aangezien de heer E. niet bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen, heeft verweerder onbevoegd het proces-verbaal getekend met alle gevolgen van dien.

 

b)  (…)

 

 

5 BEOORDELING

 

omvang hoger beroep           

5.1 Klagers hebben geen beroepsgronden aangevoerd met betrekking tot klachtonderdeel b). In hoger beroep is dan ook alleen klachtonderdeel a) nog aan de orde.

 

overwegingen raad

5.2 De raad heeft overwogen dat er in het onderhavige geval voor verweerder geen reden was om een nader onderzoek te doen naar de bevoegdheid van de heer E. De vraag of de heer E. tijdens de zitting van 8 september 2017 bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen is bovendien niet relevant voor de rechtsgeldigheid van de in het proces-verbaal neergelegde overeenkomst tussen klagers en de vennootschap. Verweerder heeft namens zijn cliënte, de vennootschap, het proces-verbaal ondertekend. Vaststaat dat verweerder ter zitting bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen. Anders dan klagers stellen, was verweerder dus ook bevoegd om het proces-verbaal te ondertekenen. De vennootschap werd gebonden door de geldige overeenkomst die namens haar is gesloten. De eigendomsoverdracht van de aandelen van de oude aan de nieuwe bestuurder van de vennootschap maakt dit niet anders. Van enig klachtwaardig handelen of nalaten van verweerder is niet gebleken.

 

beroepsgronden

5.3 Klagers hebben aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat:

1.  verweerder geen nader onderzoek hoefde te doen naar de bevoegdheid van de heer E;

2.  verweerder namens zijn cliënte, de vennootschap, het proces-verbaal heeft ondertekend;

3.  verweerder bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen en het proces-verbaal te ondertekenen;

4.  de vennootschap werd gebonden door de geldige overeenkomst die namens haar werd gesloten en dat de eigendomsoverdracht van de aandelen dit niet anders maakte;

5.  er een geldige overeenkomst tot stand is gekomen;

6.  de raad ten onrechte het argument van klagers heeft genegeerd, dat het van belang is dat het een zitting betrof om een schikking te beproeven.

 

verweer in beroep

5.4 Op hetgeen verweerder in beroep heeft aangevoerd zal het hof hierna, voor zover nodig, ingaan.

 

maatstaf

5.5 Het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Aan die advocaat komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.

5.6 Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren als er aanleiding is tot gerede twijfel over de juistheid daarvan. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (vergelijk o.a. HvD 3 juni 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:49).

 

beoordeling

5.7 Het hof ziet aanleiding om de beroepsgronden van klagers gezamenlijk te behandelen. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder geen nader onderzoek hoefde te doen naar de bevoegdheid van de heer E. ter zitting.

5.8 Klagers hebben (niet onderbouwd) gesteld dat verweerder wist dat de heer E. zijn aandelen later die dag zou overdragen en dat dat voor verweerder reden had moeten zijn om nader onderzoek naar de bevoegdheid van de heer E. te doen. Verweerder heeft betwist dat hij hiervan op de hoogte was en dat hij nader onderzoek naar de bevoegdheid van de heer E. had moeten doen. Aangezien verweerder al meerdere jaren voor de vennootschap met de heer E. als bestuurder zaken deed en niet vastgesteld kan worden dat verweerder ten tijde van het ondertekenen van het proces-verbaal van schikking wist dat de heer E. zijn aandelen had  overgedragen en/of die dag naar de notaris ging, is het hof van oordeel dat niet gebleken is dat er voor verweerder sprake was van signalen op grond waarvan hij bedacht had moeten zijn op mogelijke onbevoegdheid van de heer E. om de vennootschap te vertegenwoordigen. Maar wat daar ook van zij, het hof is, evenals de raad, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de heer E., gelet op de door de heer W. gegeven volmacht (zie 3.10) tijdens de comparitie van partijen op 8 september 2017 bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen. Dat deze volmacht niet op de tegen klagers gevoerde procedure zou zien, of anderszins niet rechtsgeldig zou zijn, is weliswaar gesteld door klagers, maar op geen enkele wijze onderbouwd of gebleken. Die stelling wordt daarom gepasseerd. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de heer E. bevoegd was. Nu hij verweerder heeft verzocht, in verband met zijn voortijdige vertrek, het nog op te maken proces-verbaal van de bereikte schikking te ondertekenen, is van onbevoegde ondertekening geen sprake. De schikking is rechtsgeldig tot stand gekomen. In dit verband wordt opgemerkt dat uit de overwegingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland in het tussenvonnis van 15 mei 2019 volgt dat de schikking een executoriale titel heeft opgeleverd. Overigens is ook niet onderbouwd gesteld dat de vennootschap klagers niet heeft betaald omdat de vennootschap de rechtsgeldigheid van de schikking zou hebben betwist.

5.9 De gemachtigde van klagers heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat pogingen zijn ondernomen om de schikking te executeren, maar dat dat niet gelukt is omdat de vennootschap geen verhaal bood. Dat lijkt de reden te zijn geweest van het uitblijven van de betaling van het ter comparitie van partijen overeengekomen bedrag aan klagers. Dat kan evenwel verweerder niet verweten worden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is dan ook geen sprake. Het beroep faalt. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen reden om getuigen te horen zoals is verzocht.

5.10 De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

 

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

6.1       bekrachtigt de beslissing van 30 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden in de zaak met nummer 20-655/AL/GLD, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd;

 

 

Deze beslissing is gewezen door  mr. E.W. de Groot , voorzitter, mrs. P.T. Gründemann en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 30 mei 2022 .