Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:117

Zaaknummer

210270

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging uitspraak van de raad. De rechtszekerheid brengt met zich mee dat een eerder ingetrokken klacht niet opnieuw kan worden ingediend.

Uitspraak

 

 

                                     

                                      van 30 mei 2022

                                      in de zaak 210270

 

                                      naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

                                     

                                      klager

 

 

                                      tegen:

 

                                     

                                      verweerster

 

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

 

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 23 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) in de zaak met nummer 20-770/AL/NN. De raad heeft de klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk verklaard.

 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:184 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

 

2.1 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad is op 26 september 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

 

2.2 Verder bevat het dossier van het hof

- de stukken van de raad;

- het verweerschrift;

- schrijven van klager van 11 januari 2022;

- schrijven van klager van 18 januari 2022;

- schrijven van klager van 6 februari 2022;

- schrijven van klager van 25 februari 2022;

- schrijven van klager van 2 maart 2022;

- schrijven van de gemachtigde van verweerster van 2 maart 2022;

- schrijven van klager van 4 maart 2022;

- schrijven van klager van 5 maart 2022.

 

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 25 maart 2022. Daar zijn klager en verweerster met haar gemachtigde mr. D. verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht.   

 

3 FEITEN

 

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten, met enige aanvullingen.

 

3.2     Klager is werkzaam geweest bij vereniging B. Op 12 juni 2017 is klager tegen vereniging B. een loonvorderingsprocedure gestart. In deze procedure heeft verweerster vereniging B. bijgestaan.

 

3.3    Op 14 december 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden en hebben partijen een schikking getroffen tegen finale kwijting. In het proces-verbaal waarin deze schikking is vastgelegd, is onder meer vermeld dat klager zich zal onthouden van elke uiting in welke vorm dan ook jegens vereniging B. of daarmee verbonden personen alsmede derden op straffe van verbeurte van een boete van € 250,-.

 

3.4    Op 23 november 2018 heeft klager bij de toenmalige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de toenmalige deken) een klacht over verweerster ingediend.

 

3.5    Op 15 april 2019 heeft de deken klager bericht dat het onderzoek naar de klacht is afgerond en dat daaruit niet is gebleken dat het handelen van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

 

3.6    Op 24 april 2019 heeft een stafjurist namens de deken aan klager de ontvangst bevestigd van zijn bericht van 23 april 2019 waarin klager aan de deken meedeelt de klacht tegen verweerster verder te laten rusten. In dat bericht is ook aan klager meegedeeld dat de klacht hiermee als ingetrokken wordt beschouwd en dat het dossier wordt gesloten.

 

3.7    Op 8 april 2020 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerster ingediend en onder meer aan de deken geschreven ‘dat een vervolgklacht tegen het kantoor van verweerster/verweerster meer dan gerechtvaardigd is.’ Op 9 april 2020 heeft de deken de ontvangst van de huidige klacht aan klager bevestigd. In dit bericht heeft de deken klager gewezen op zijn eerdere klacht en de intrekking daarvan. De deken heeft klager daarnaast voorgehouden dat de nieuwe klacht soortgelijk is aan de eerdere klacht en dat de deken de klacht zo begrijpt dat klager wenst dat de klacht wederom in behandeling wordt genomen. In reactie daarop heeft klager op 15 april 2020 het volgende aan de deken gemaild:

          ‘(…) Vanwege gezondheidsklachten en diverse onderzoeken in respectievelijk Bernhoven Ziekenhuis Uden en Radboud UMC Nijmegen (…) was ik vorig jaar april -helaas- genoodzaakt mijn klacht tegen [verweerster] stop te zetten.

          Dit omdat ik toen andere dingen aan mijn hoofd had; en geen tijd had om mij verder te verdiepen in de Klachtprocedure etcetera.

          (…)

          Echter: gezien de ernst van deze zaak, heb ik na gesprekken met (…) etcetera gemeend mijn Klacht toch voort te zetten. (…)’

 

 

4 KLACHT

 

4.1  De  klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

 

a)  Verweerster heeft in een onderhoud met klager en diens gemachtigde op 23 september 2017 en tijdens de comparitie van partijen op 14 december 2017 in strijd met de waarheid gesteld dat de stuitingsbrieven van klager door hem buiten de wettelijke termijn zijn verzonden. Verweerster heeft daardoor de kantonrechter bewust misleid, waardoor sprake is van meineed. Ook heeft verweerster nagelaten de ‘gekleurde informatie’ die haar door vereniging B. is verschaft op waarheid te toetsen.

 

b) Verweerster heeft zich in de correspondentie met klagers gemachtigde en bij de rechter en de deken op een negatieve manier over de persoon van klager uitgelaten. Dit tast de eer en goede naam van klager aan en wordt door klager als smaad en laster ervaren.

 

4.2    Klager heeft gesteld dat hij de klacht met ‘de kennis van nu’ heeft ingediend. Met de kennis van nu doelt klager onder meer op gesprekken die hij met kermisbedrijfshouders heeft gevoerd.

 

 

5 BEOORDELING

 

overwegingen raad

5.1 De raad heeft de klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk verklaard, omdat klager met zijn op 8 april 2020 ingediende klacht over hetzelfde feitencomplex klaagt als met zijn op 23 november 2018 ingediende klacht. Beide klachten gaan over het handelen van verweerster als advocaat van klagers wederpartij in het arbeidsrechtelijke geschil tussen klager en vereniging B. Ook de verwijten die klager verweerster met de huidige klacht maakt, zijn in de kern dezelfde als de verwijten die klager in zijn klacht van 2018 heeft vermeld. Klager heeft zijn klacht van 23 november 2018 ingetrokken waarna de deken het klachtdossier heeft gesloten. Uit de combinatie van de e-mail van 24 april 2019 aan klager (zie 3.6) en klagers e-mail van 15 april 2020 (zie 3.7) blijkt dat klager zijn klacht over verweerster zonder enig voorbehoud of verzoek om uitstel heeft ingetrokken. Verweerster mocht er toen dan ook van uitgaan dat zij zich niet meer, ook niet op een later moment, bij de deken en de tuchtrechter hoefde te verweren tegen de verwijten die klager haar had gemaakt. De door klager genoemde gezondheidsklachten en medische onderzoeken als reden voor het stopzetten van zijn klacht over verweerster zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de klacht nu alsnog inhoudelijk door de raad kan worden beoordeeld. De grote hoeveelheid stukken die klager in het kader van zijn klacht heeft overgelegd, maken dit oordeel niet anders.

beroepsgronden

5.2 Klager heeft – kort weergegeven en voor zover het hof begrijpt – in beroep met name aangevoerd dat hij in 2020 uitgebreidere vervolgklachten heeft ingediend en dat hij deze in zijn aanvullende reacties en met aanvullende stukken nader heeft onderbouwd. Klager heeft daarnaast aangevoerd dat de klachten ook handelen na 2018 behelzen.

 

ontvankelijkheid

5.3     Het hof verwijst naar zijn uitspraak van 5 juli 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:4. In die uitspraak heeft het hof overwogen dat het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat met een klacht die eerder is ingetrokken, voor de tweede maal een klachtprocedure wordt gestart; als uitgangspunt geldt dat verweerster er gerechtvaardigd op mag vertrouwen dat een eenmaal ingetrokken klacht later niet opnieuw wordt ingediend. Met de raad is het hof van oordeel dat beide klachten over hetzelfde feitencomplex gaan, te weten over het handelen van verweerster in het arbeidsrechtelijk geschil tussen klager en vereniging B. De nu voorliggende klacht is in de kern nog steeds dezelfde als de klacht uit 2018. Ook het blijven herhalen van verzoeken aan verweerster (en haar cliënte) tot afgifte van (dezelfde) stukken die klager ook in 2018 al niet ontving, betekent niet dat sprake is van een nieuwe klacht. Het betreft nog steeds dezelfde stukken, waarvan al eerder duidelijk is geworden dat ze niet worden afgegeven en het gaat er (nog steeds) om dat er op verzoeken daartoe niet wordt gereageerd. De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

 

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

6.1   bekrachtigt de beslissing van 23 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden in de zaak met nummer 20-770/AL/NN.

 

 

Deze beslissing is gewezen door  mr. E.W. de Groot , voorzitter, mrs. P.T. Gründemann en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 30 mei 2022 .