Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:122
Zaaknummer
210333
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat over de dienstverlening. Klaagster is zowel door de deken als door de raad gewezen op het belang haar klacht te concretiseren en te onderbouwen. De raad heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. Desondanks bevat het beroepschrift van klaagster overwegend stellingen die door klaagster verder niet zijn uitgewerkt of onderbouwd. Klaagster heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid het ingekorte geluidsfragment ter zitting bij het hof te laten horen. Verkorte bekrachtiging plus. Deze zaak houdt nauw verband met de zaken 210308-210310.
Uitspraak
van 30 mei 2022
in de zaak 210333
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 20 september 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 21-061/DB/ZWB). In deze beslissing is de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is als ECLI:NL:TADRSHE:2021:160 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing van 20 september 2021 is op 19 oktober 2021 per e-mail ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder;
- een brief van klaagster van 16 maart 2022, met bijlagen, ontvangen door de griffie van het hof op 21 maart 2022.
2.3 In reactie op laatstgemelde brief van klaagster heeft de griffie van het hof per e-mail van 23 maart 2022 aan klaagster laten weten dat de door klaagster in die e-mail vermelde geluidsopname geen onderdeel uitmaakt van het dossier, dat desgewenst tot tien dagen voor de zitting stukken ingediend kunnen worden of dat desgewenst een deel van de zittingstijd gebruikt kan worden om het hof een en ander te laten horen. Op 31 maart 2022 heeft de griffie van het hof twee e-mails van klaagster ontvangen. De ene e-mail bevat een link naar een geluidsopname en de andere e-mail bevat een toelichting op deze geluidsopname. In reactie op deze twee e-mails heeft de griffie van het hof per e-mail van diezelfde dag aan klaagster medegedeeld dat deze e-mails te laat zijn toegezonden, dat deze vooralsnog niet aan het procesdossier zijn toegevoegd en dat de toelaatbaarheid van deze e-mails ter zitting aan de orde zal worden gesteld. Op 1 april 2022 heeft de griffie van het hof een e-mail van klaagster ontvangen, waarin zij onder meer meldt dat de geluidsopname teruggebracht is tot de duur van zeven minuten. In reactie op deze e-mail heeft de griffie van het hof per e-mail van 4 april 2022 aan klaagster te kennen gegeven dat zij in de gelegenheid zal worden gesteld het ingekorte geluidsfragment van zeven minuten ter zitting te laten horen.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 4 april 2022. Klaagster is niet ter zitting verschenen. Verweerder en diens gemachtigde, mr. G, zijn wel verschenen. Verweerder en diens gemachtigde hebben het standpunt van verweerder toegelicht, waarbij de gemachtigde van verweerder gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
2.5 Deze zaak houdt nauw verband met de zaken 210308, 210309 en 210310. Deze zaken betreffen het hoger beroep van de heer drs. V in privé (V sr., enig bestuurder van klaagster), de heer V (V jr, zoon van V sr.) en mevrouw B (partner van V sr.) tegen de ongegrondverklaring van hun klacht (gelijkluidend aan de klacht van klaagster als hierna onder 4 weergegeven) tegen verweerder bij beslissing van de raad van 20 september 2021 in de zaken 21-060/DB/ZWB, 21-062/DB/ZWB en 21-063/DB/ZWB. Ook in die zaken is heden uitspraak gedaan.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
1. de kwaliteit van geproduceerde processtukken was ondermaats;
2. de communicatie was gebrekkig;
3. het optreden ter zitting was ondermaats;
4. het ontbrak aan deskundigheid om de zaak te behandelen;
5. het belang van de cliënt stond niet voorop en de belangen van de wederpartij prevaleerden;
6. de toezegging om de zaak (deels) over te dragen aan een collega is niet nagekomen;
7. de toezegging om de declaratie samen op te stellen en uit te splitsen per cliënt en per dossier is niet nagekomen.
5 BEOORDELING
klachtomschrijving, omvang hoger beroep
5.1 Voor zover klaagster in haar beroepschrift heeft bedoeld te stellen dat de raad de klacht niet juist heeft vastgesteld en/of uitgelegd door deze toe te spitsen op de communicatie tussen partijen, overweegt het hof als volgt.
5.2 De klachtomschrijving wordt vastgesteld door de tuchtrechter aan de hand van de omschrijving van de klacht zoals deze bij de deken is ingediend en zoals deze uit het onderzoek door de deken blijkt. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de raad blijkt dat de raad de klachtomschrijving heeft voorgehouden aan partijen en dat partijen zich met die klachtomschrijving akkoord hebben verklaard. Klaagster kan hiertegen in hoger beroep niet meer opkomen. Dat de raad de klacht niet juist of te beperkt heeft uitgelegd, valt zonder nadere toelichting, die klaagster niet heeft gegeven, niet in te zien.
5.3 Verder heeft klaagster in hoger beroep nieuwe verwijten jegens verweerder geformuleerd. In hoger beroep is echter geen ruimte voor aanvulling of uitbreiding van de klacht. De beoordeling van het hof blijft beperkt tot de hiervoor onder 4 weergegeven klachtonderdelen. Het hof zal klaagster niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de uitbreiding van de klacht.
inhoudelijke beoordeling
5.4 In januari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 8 december 2020 heeft de deken aan klaagster zijn standpunt ten aanzien van de klacht kenbaar gemaakt. De deken heeft in dat kader onder meer overwogen dat het primair op de weg van klaagster lag om hem deugdelijk te informeren, dat klaagster voldoende in de gelegenheid is gesteld om de klacht te omschrijven, te concretiseren en te onderbouwen, dat klaagster daarin niet is geslaagd en dat dat voor haar rekening en risico komt. Het standpunt van de deken luidt dat het hem ‘al met al voorkomt’ dat de tuchtrechter de klacht op alle onderdelen als ongegrond zal afwijzen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld jegens klaagster.
5.5 Vervolgens heeft klaagster de klacht voorgelegd aan de raad. De raad heeft in zijn beslissing van 20 september 2021, kort gezegd, overwogen dat de raad op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder. Meer in het bijzonder heeft de raad ten aanzien van de klachtonderdelen 1 tot en met 4 overwogen dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, dat klaagster dit heeft nagelaten en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van haar stellingen ontbreekt. Ten aanzien van klachtonderdeel 5 heeft de raad meer in het bijzonder overwogen dat de raad in de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen enkel aanknopingspunt heeft kunnen vinden voor de juistheid van dit (ernstige) verwijt en ten aanzien van de klachtonderdelen 6 en 7 heeft de raad meer in het bijzonder overwogen dat de feitelijke grondslag ontbreekt. Gelet daarop heeft de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.
5.6 Klaagster is dus zowel door de deken als door de raad gewezen op het belang haar klacht te concretiseren en te onderbouwen. Desondanks bevat het beroepschrift van klaagster overwegend stellingen die door klaagster verder niet zijn uitgewerkt of onderbouwd. In hetgeen klaagster heeft aangevoerd, ziet het hof niet meer dan een herhaling van de door klaagster eerder ingenomen standpunten, die door de raad al zijn besproken. Klaagster heeft nagelaten aan te geven waarom de beoordeling door de raad niet juist zou zijn geweest. Klaagster heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid het ingekorte geluidsfragment ter zitting bij het hof te laten horen.
5.7 De door klaagster bij e-mail van 16 maart 2022 in het geding gebrachte bijlagen leiden het hof niet tot een ander oordeel. Dit alleen al omdat deze niet zien op de in deze procedure aan de orde zijnde klachtonderdelen.
5.8 Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
5.9 Aan het verzoek van klaagster om getuigen te doen horen, gaat het hof reeds bij gebreke van enige specificatie van dit verzoek voorbij.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de uitbreiding van haar klacht;
6.2 bekrachtigt de beslissing van 20 september 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 21-061/DB/ZWB.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. G. Creutzberg en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 30 mei 2022 .