Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:117
Zaaknummer
21-341/AL/MN
Inhoudsindicatie
Verzet gegrond. Klacht gegrond. Vast is komen te staan dat verweerder tweemaal aan klager een deurwaarderexploit heeft laten betekenen zonder klager daarvóór in de gelegenheid te stellen om vrijwillig aan het vonnis te voldoen, door klager - bijvoorbeeld door het sturen van een e-mail - om betaling te vragen. De raad is van oordeel dat verweerder op grond van gedragsregel 6 lid 1 gehouden was om onnodige kosten voor klager te vermijden en dat hij dus klager in de gelegenheid had moeten stellen om vrijwillig aan het vonnis te voldoen. Door dat niet te doen heeft hij klager geschaad omdat klager onnodige kosten van het betekenen van de exploten aan de deurwaarder heeft moeten betalen. Die kosten zou klager niet hebben gehad als hij een termijn had gekregen om vrijwillig aan het vonnis te voldoen en vervolgens betaald zou hebben. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat klager gewoon zelf voor betaling had kunnen zorgen, maar klager heeft terecht opgemerkt dat hij niet zonder meer wist welk bedrag en op welke rekening precies moest worden betaald en dat hij wachtte op een bericht. Het feit dat verweerder achteraf heeft aangeboden om het bedrag aan nasalaris aan klager terug te storten maakt het voorgaande niet anders, omdat dat slechts een deel van de door klager betaalde kosten betreft. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 mei 2022 in de zaak 21-341/AL/MN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 juli 2021 op de klacht van:
klager gemachtigde: mr. J van B Q oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 26 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 14 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z1329309/MV/SD van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 26 juli 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 13 augustus 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 7 maart 2022. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager. Ook heeft de raad kennisgenomen van de mail met bijlagen van verweerder van 18 februari 2022.
2 VERZET De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in. Verweerder heeft zonder aankondiging een exploit laten betekenen in plaats van met een kort e-mailtje te vragen om betaling. Verweerder had, om dit te herstellen, aan klager de volledige kosten van het exploit van de deurwaarder moeten terugbetalen in plaats van de geboden € 120 (nasalaris). De weigering om deze kosten terug te betalen, maakt de gedraging van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hij heeft immers klager niet van zijn voornemen om tot betekening over te gaan op de hoogte gesteld en daarmee klager onnodig op kosten gejaagd. Het handelen van verweerder is in strijd met de kernwaarde financiële integriteit en met gedragsregel 6 en met artikel 46 Advocatenwet.
3 FEITEN 3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 3.2 Klager heeft in persoon geprocedeerd tegen de cliënten van verweerder. Bij vonnis van 25 november 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) de vorderingen van klager afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 720,-. 3.3 Op 28 december 2020 heeft de deurwaarder in opdracht van verweerder het vonnis van de rechtbank aan klager betekend met het bevel om binnen twee dagen een bedrag van in totaal € 97,09 te voldoen. Klager heeft dit bedrag dezelfde dag aan de deurwaarder voldaan. 3.4 Op 12 januari 2020 heeft de deurwaarder in opdracht van verweerder onder intrekking en buiten effectstelling van het exploot van 28 december 2020 opnieuw het vonnis van de rechtbank aan klager betekend met het bevel om binnen twee dagen een bedrag van in totaal € 947,68 te voldoen. Klager heeft dit bedrag op 13 januari 2021 aan de deurwaarder voldaan. 3.5 Op 26 januari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
4 KLACHT 4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft het vonnis van de rechtbank twee keer aan klager laten betekenen en hem daarmee onnodig op kosten gejaagd. b) Verweerder heeft klager niet eerst in de gelegenheid gesteld om vrijwillig aan het vonnis van de rechtbank te voldoen.
5 VERWEER 5.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd. Hoewel het beter was geweest als hij klager een bericht had gestuurd voordat hij de deurwaarder verzocht tot betekening over te gaan, heeft hij daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Bovendien heeft hij aangeboden om een deel van de kosten terug te storten op de rekening van klager.
6 BEOORDELING verzet 6.1 De raad heeft allereerst te beoordelen of het verzet gegrond is. De voorzitter heeft overwogen dat een deurwaarderexploit niet een executiemaatregel is als bedoeld in gedragsregel 6 lid 2, maar slechts de wettelijk voorgeschreven aanzegging van executiemaatregelen. De voorzitter heeft daarover voorts geoordeeld dat verweerder niet gehouden was om voorafgaand aan het laten betekenen van het exploit door de deurwaarder, klager van het voornemen daartoe in kennis te stellen. De kern van de klacht luidt dat verweerder ten onrechte klager niet eerst (door middel van het sturen van een e-mail) in de gelegenheid heeft gesteld om vrijwillig aan het vonnis van de rechtbank te voldoen en hem daardoor onnodig op kosten heeft gejaagd. De raad is van oordeel dat de voorzitter in onvoldoende mate is ingegaan op de (onderbouwing van de) klacht. Dat betekent dat het verzet gegrond wordt verklaard.klacht 6.2 De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. 6.3 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. 6.4 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182). 6.5 Gedragsregel 6 lid 1 bepaalt dat een advocaat een doelmatige behandeling van de zaak na dient te streven en in het oog moet houden dat ook ten laste van de wederpartij geen onnodige kosten worden gemaakt. 6.6 Vast is komen te staan dat verweerder tweemaal aan klager een deurwaarderexploit heeft laten betekenen zonder klager daarvóór in de gelegenheid te stellen om vrijwillig aan het vonnis te voldoen, door klager - bijvoorbeeld door het sturen van een e-mail - om betaling te vragen. Klager is van mening dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en heeft aangevoerd dat als dit niet verplicht zou zijn, een advocaat hier een businessmodel van kan maken: die € 120 nasalaris is snel verdiend. Verweerder heeft hier tegenover gesteld dat het beter was geweest als hij eerst betaling had gevraagd, maar dat het niet verplicht is. 6.7 De raad is van oordeel dat verweerder op grond van gedragsregel 6 lid 1 gehouden was om onnodige kosten voor klager te vermijden en dat hij dus klager in de gelegenheid had moeten stellen om vrijwillig aan het vonnis te voldoen. Door dat niet te doen heeft hij klager geschaad omdat klager onnodige kosten van het betekenen van de exploten aan de deurwaarder heeft moeten betalen. Die kosten zou klager niet hebben gehad als hij een termijn had gekregen om vrijwillig aan het vonnis te voldoen en vervolgens betaald zou hebben. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat klager gewoon zelf voor betaling had kunnen zorgen, maar klager heeft terecht opgemerkt dat hij niet zonder meer wist welk bedrag en op welke rekening precies moest worden betaald en dat hij wachtte op een bericht. Het feit dat verweerder achteraf heeft aangeboden om het bedrag aan nasalaris aan klager terug te storten maakt het voorgaande niet anders, omdat dat slechts een deel van de door klager betaalde kosten betreft. 6.8 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet, zoals uitgewerkt in gedragsregel 6, lid 1. De raad zal de klacht gegrond verklaren.
7 MAATREGEL 7.1 De raad constateert dat verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden. Door zijn handelen treft verweerder een tuchtrechtelijk verwijt. In het voordeel van verweerder wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 8.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 8.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 8.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-341/AL/MN.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet gegrond; - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.3.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 mei 2022