Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:114

Zaaknummer

22-184/AL/GLD

Inhoudsindicatie

De voorzitter oordeelt klager niet-ontvankelijk in zijn klacht wegens termijnoverschrijding. Van verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 mei 2022 in de zaak 22-184/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 1 maart 2022 met kenmerk K 21/08, door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager ontving een bijstandsuitkering. Bij besluit van 15 december 2016 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente A (hierna verder: het College) besloten dat de verstrekte bijstand over de periode van 24 december 2013 tot en met 7 juli 2014 wordt herzien, omdat klager in die periode de beschikking zou hebben gehad over vermogen dat meer bedroeg dan de vermogensvrijlating. Het College heeft in dat kader een bedrag van bruto € 7.002,92 van klager teruggevorderd. 1.2 Klager heeft zich daarna tot verweerder gewend voor het maken van bezwaar tegen genoemd besluit van het College. Dat heeft verweerder op 12 januari 2017 gedaan. 1.3 Op 9 maart 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op voorhand heeft verweerder zijn pleitnotities aan het College gestuurd. 1.4 Op 24 april 2017 heeft het College het bezwaar van klager ongegrond verklaard. 1.5 Klager heeft zich daarna tot een andere advocaat gewend voor het instellen van beroep bij de rechtbank en later het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. 1.6 Op 10 december 2019 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens die zitting is klager een schikking overeengekomen met het College waarbij het College de terugvordering heeft beperkt tot een bedrag van € 5.250,-. 1.7 Op 6 januari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) niet te zorgen voor een eerlijk proces; b) onkundige bijstand aan klager te verlenen.

3 VERWEER 3.1 Volgens verweerder heeft klager te laat geklaagd in de zin van artikel 46g Advocatenwet zodat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. 3.2 Daarnaast moet klager ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht, omdat klager daar geen procedureel belang bij heeft. Klager heeft al zijn argumenten al aangevoerd in de procedures die hij heeft ingesteld en heeft ook geen schade opgelopen door het vermeende - door verweerder betwiste - tuchtrechtelijk verwijtbare handelen van verweerder. 3.3 Inhoudelijk voert verweerder gemotiveerd verweer. Voor zover nodig zal de voorzitter daarop bij de beoordeling van de klacht ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager de klacht te laat heeft ingediend en op die grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. 4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. 4.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat deze klacht betrekking heeft op werkzaamheden van verweerder in het eerste kwartaal van 2017. Nadat het bezwaar van klager door het College op 24 april 2017 ongegrond is verklaard, heeft klager een andere advocaat in de arm genomen voor de verder procedures. Naar het oordeel van de voorzitter is de in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn binnen een redelijke termijn daarna, doch in ieder geval medio 2017, aangevangen. De klacht is echter pas op 6 januari 2021 door klager bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar. 4.4 Klager heeft nog aangevoerd dat zijn klacht niet verjaard kan zijn. Hij is pas tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2019 op de hoogte gekomen van de gevolgen van het klachtwaardige handelen van verweerder en kon pas daarna zijn klacht indienen. 4.5 Naar het oordeel van de voorzitter slaagt dit beroep van klager op de verschoonbare termijnoverschrijding van artikel 46 g lid 2 Advocatenwet niet. Voor zover klager pas op 10 januari 2019 op de hoogte is gekomen van het vermeende klachtwaardige handelen van verweerder, dan had klager binnen een jaar daarna zijn klacht bij de deken in moeten dienen. De klacht is pas op 6 januari 2021 door klager ingediend, en daarmee opnieuw te laat. 4.6 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat de (materiële) verjaringstermijn van de overheidsvordering, waar klager nog op wijst, geheel los staat van de onderhavige tuchtrechtelijke verjaringstermijn van in principe drie jaar. 4.7 Gelet op het voorgaande komt de voorzitter aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht niet meer toe.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2022.

Griffier                                             Voorzitter Verzonden d.d. 9 mei 2022