Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:106

Zaaknummer

210317w

Inhoudsindicatie

Ongegrond wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft de indruk dat verzoeker de behandelend kamer van het hof in de hoofdzaak als wederpartij ziet die niet onafhankelijk is. Verweerders zijn echter niet “een tegenpartij”, maar maken onderdeel uit van een rechtsprekende instantie die verzoekers klacht over de verwerend advocaat in hoger beroep beoordelen. Zonder deugdelijke grond en/of toelichting valt niet in te zien op welke wijze hun rol als lid van (de behandelend kamer van) het hof wijst op partijdigheid en/of vooringenomenheid. Geen onderbouwing van verzoeker en geen aanwijzingen dat bij verweerders sprake is van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor gerechtvaardigd is.  Wraking van alle leden van het hof of een lid die geen onderdeel uitmaakt van de behandelend kamer is niet mogelijk.

Uitspraak

 

 

                                     

                                      van 10 juni 2022

                                      in de zaak 210317W

 

                                    naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

 

                                     

 

                                         verzoeker

 

                                          tegen:

 

                                      1. mr. A.M. van Amsterdam

                                               2. mr. R.H. Broekhuijsen

                                      3. mr. E.L. Pasma

                                      4. mr. W.F. Boele

                                               5. mr. J.W.M. Tromp

                                     

                                      leden van het Hof van Discipline

 

                                      verweerders

 

 

 

1 DE PROCEDURE bij de raad en het hof

 

1.1 Het Hof van Discipline (hierna: het hof) verwijst naar de beslissing van 27 september 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-239/A/A). In deze beslissing is de klacht van verzoeker tegen mr. X., verweerder in de hoofdzaak (verder: de verwerend advocaat), ten aanzien van klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet en ten aanzien van de klachtonderdelen b) tot en met h) ongegrond verklaard.

 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:238 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

1.3 Verzoeker heeft tegen die beslissing beroep ingesteld, welk beroep bij het hof in behandeling is onder zaaknummer 210317.

 

1.4  Verzoeker en de verwerend advocaat zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 7 maart 2022 van het hof. Verweerders maken deel uit van de behandelend kamer van het hof. Verzoeker heeft een wrakingsverzoek tegen verweerders ingediend per brief van 25 februari 2022.

 

1.5 Verweerders hebben niet berust in het wrakingsverzoek en op 2 maart 2022 een verweerschrift ingediend.

 

1.6 Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld op basis van de stukken in raadkamer.

 

1.7 De uitspraak is bepaald op heden.

 

 

2 BEOORDELING

 

wrakingsgrond

2.1 Verzoeker heeft – samengevat en naar het hof begrijpt – aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat het hof wordt vertegenwoordigd door “een 4 tal leden, waarvan de tegenpartij zal bestaan uit twee advocaten. Dit schets een situatie van 6 tegen 1, die een persoon is mijn zwakbegaafde dochter, een ongelijke strijd van een Goliath tegen David en dit is niet eerlijk (..)”. Verzoeker stelt verder dat zijn dochter geen eerlijk proces heeft gehad bij de deken, de raad en het hof van discipline. Om die reden ziet hij zich genoodzaakt om verweerders te wraken. Daarbij wordt aan de wrakingskamer van het hof verzocht om onderzoek te doen naar (beslissingen van) de verwerend advocaat, de deken in het arrondissement Amsterdam en de voorzitter van het hof. Daarnaast moet het hof zijn beslissing herzien in een eerder bij het hof ingediend beklag betreffende artikel 13 Advocatenwet (ECLI:NL:TAHVD:2021:7, zaaknummer 200125) en moet de zitting van 7 maart 2022 worden teruggedraaid.

 

verweer

2.2 Verweerders hebben – samengevat – aangevoerd dat het wrakingsverzoek niet (in voldoende mate) duidelijk is over de gronden voor de wraking. De door verzoeker aangevoerde gronden zijn te vaag en onbepaald. In het onderhavige geval is geen sprake van aanwijzingen (laat staan zwaarwegende) voor het oordeel dat verweerders tegen verzoeker vooringenomenheid koesteren, danwel dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor gerechtvaardigd is. In het wrakingsverzoek staat verder vermeld dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de door verzoeker opgegeven verhinderdata en heeft geweigerd de zittingsdatum te wijzigen, en dat het Advocaten C. ten onrechte heeft geweigerd zijn zaak in behandeling te nemen. Verzoeker ondervindt verder tegenwerking van de deken, de voorzitter van het hof en de procureur-generaal van de Hoge Raad. Dit zijn echter geen gronden die het wrakingsberoep jegens verweerders kunnen dragen. Het wrakingsverzoek moet dan ook worden afgewezen, aldus nog steeds verweerders.

 

toetsingskader

2.3 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

 

​​​​​​​2.4 Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van een lid van het hof bestaat, is het standpunt van verzoeker belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van verzoeker aan de onpartijdigheid van het lid van het hof, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.

 

​​​​​​​2.5 Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door een lid van het hof en/of het hof gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.

 

overwegingen hof

​​​​​​​2.6 De wrakingskamer heeft de indruk dat verzoeker de behandelend kamer van het hof in de hoofdzaak als wederpartij ziet die niet onafhankelijk is. Verweerders zijn echter niet “een tegenpartij”, maar maken onderdeel uit van een rechtsprekende instantie die verzoekers klacht over de verwerend advocaat in hoger beroep beoordelen. Zonder deugdelijke grond en/of toelichting valt niet in te zien op welke wijze hun rol als lid van (de behandelend kamer van) het hof wijst op partijdigheid en/of vooringenomenheid. Verzoeker heeft niet onderbouwd waarom verweerders vooringenomen/partijdig jegens verzoeker (zouden) zijn. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat bij verweerders sprake is van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor gerechtvaardigd is.

 

​​​​​​​2.7 Op pagina 28 van het wrakingsverzoek lijkt verzoeker ook “de voorzitter en alle andere leden” te willen wraken. Indien het inderdaad verzoekers bedoeling is om alle leden van het hof te wraken, stelt de wrakingskamer voorop dat wraking van het gehele hof niet mogelijk is en verwijst daarvoor naar vaste jurisprudentie, zoals zijn uitspraak van 20 maart 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:48). Indien verzoeker heeft bedoeld om de voorzitter van het hof in plaats van de voorzitter van de behandelend kamer (verweerder 1) te wraken, verwijst de wrakingskamer naar artikel 1 van het wrakingsprotocol. Uit artikel 1 van het wrakingsprotocol volgt dat ‘elk lid van het hof dat een zaak behandelt, kan worden gewraakt’. Aldus is het niet mogelijk om leden die niet met de behandeling van de zaak zijn belast, te wraken (vergelijk HvD 29 november 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:206).

 

​​​​​​​2.8 Verzoekers overige gronden zijn (in essentie) verwijten die zijn gericht tegen de verwerend advocaat, de deken in het arrondissement Amsterdam, de raad, de beslissing van het hof van 8 januari 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:7) en/of anderen. Indicaties die zouden kunnen wijzen op vooringenomenheid/partijdigheid van (een van de) verweerders zijn daar echter niet in te lezen. Deze gronden worden dan ook buiten behandeling gelaten. Hetzelfde geldt voor verzoekers verzoeken, zoals het verzoek om onderzoek te doen naar de verwerend advocaat, de deken en de voorzitter van het hof en het herzieningsverzoek inzake het artikel 13 beklag. Dergelijke verzoeken lenen zich niet voor een wrakingsprocedure.

 

​​​​​​​2.9 De slotsom is dat het wrakingsverzoek ongegrond wordt verklaard.

 

 

3 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

​​​​​​​3.1 verklaart het wrakingsverzoek van 25 februari 2022 van verzoeker ongegrond.

 

​​​​​​​3.2 bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, G. Creutzberg en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2022.

 

                                                                                                                      

griffier                                                                                      voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 10 juni 2022 .