Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-06-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:101
Zaaknummer
22-288/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Betreft kennelijk ongegronde klacht over advocaat wederpartij in een echtscheidingsprocedure. De op verschillende momenten en in verschillende stukken over klaagster ingenomen standpunten waren mogelijk voor klaagster onprettig en zelfs kwetsend, maar dat maakt deze standpunten nog niet ongeoorloofd. Zij raken immers aan de kern van het debat in een zeer conflictueuze echtscheiding en kunnen dan ook niet als onnodig grievend worden aangemerkt.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 juni 2022 in de zaak 22-288/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 29 maart 2022 met kenmerk 1450820/EJH/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende stukken die klaagster bij e-mail van 15 mei 2022 heeft toegezonden en de reactie daarop met bijlage van verweerster bij e-mail van 24 mei 2022.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) zijn op 18 februari 2014 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Bij akte van 11 juli 2016 is het geregistreerd partnerschap omgezet in een huwelijk. 1.2 Uit het huwelijk is een dochter geboren. Daarnaast heeft de man vaderschap erkend van een zoon van klaagster die tijdens een eerdere relatie van klaagster was verwekt. Klaagster en de man hebben gedeeld verdriet door verlies van hun (tweede) dochter bij haar geboorte in december 2017 en een voor klaagster gecompliceerde medische situatie bij de bevalling. Klaagster en de man zijn in januari 2018 uit elkaar gegaan. Verweerster heeft de man bijgestaan in de echtscheidingsprocedure die hierop volgde. 1.3 Tussen de gemachtigde van klaagster en verweerster heeft over de zorgregeling de volgende e-mailwisseling plaatsgevonden. Bij e-mail van 5 juli 2018 heeft de gemachtigde van klaagster verweerster, onder meer het volgende bericht: “(…) Ik wil uw cliënt erop wijzen dat dit niet de wijze is waarop afspraken tussen twee volwassen partijen aangepast kunnen worden, het is niet aan uw cliënt om cliënte te ‘dicteren' wat er wel of niet gaat gebeuren. Daarbij bevreemdt het mij dat hij zich niet tot u heeft gewend met het verzoek om, in samenspraak met mij, tot een aanpassing van de zorgregeling te komen.(…)” 1.4 Verweerster heeft de gemachtigde van verweerster bij e-mail van eveneens 5 juli 2018, onder meer, het volgende geantwoord: “(…) Cliënt probeert al maanden in goed onderling overleg afspraken met uw cliënte te maken. (…) Uitgangspunt van partijen is dat zij middels een co-ouderschap de zorg voor de kinderen zullen dragen. (…) Indien uw cliënte daadwerkelijk een voorlopige voorzieningen procedure wil starten betreurt cliënt dit. Dit zal de onderlinge verstandhouding niet ten goede komen. (…).” 1.5 Verweerster heeft namens de man op 30 november 2018 bij de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) een verzoek tot echtscheiding ingediend. Onderdeel van deze procedure was ook de omgang- en zorgregeling ten aanzien van de kinderen. Klaagster en de man waren het erover eens dat de minderjarige kinderen aan klaagster werden toevertrouwd, maar verschilden van mening over de invulling van de zorgregeling. Klaagster wenste voor de man een beperkte zorgregeling, terwijl de man had verzocht om een co-ouderschapsregeling. 1.6 Op 12 februari 2000 heeft de gemachtigde van klaagster en verweerster door middel van WhatsApp correspondentie plaatsgevonden over de verdeling van de vakantiedagen. 1.7 Op verzoek van klaagster heeft de rechter in de rechtbank Noord-Holland in het kader van voorlopige voorzieningen bij beschikking van 24 april 2019 een zorgregeling getroffen tussen de man en de kinderen. Op 30 januari 2020 is het echtscheidingsverzoek op zitting behandeld en bij beschikking van 4 maart 2020 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klaagster en de man uitgesproken en de zorgregeling voor de kinderen vastgesteld, waarbij het verzoek van de man de door de voorzieningenrechter vastgestelde zorgregeling uit te breiden naar een co-ouderschap, is afgewezen. De echtscheiding is op 30 november 2020 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand. 1.8 Bij beschikking van 1 juli 2020 heeft de rechtbank een kinderbijdrage vastgesteld en het verzoek om een partnerbijdrage afgewezen. Bij beschikking van 16 december 2020 heeft de rechtbank de huwelijksgoederengemeenschap verdeeld. 1.9 Klaagster heeft tegen de beschikking van de rechtbank van 4 maart 2020 hoger beroep ingesteld, omdat zij een beperktere zorgregeling voor de man wenste. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 2 maart 2021 de beschikking van 4 maart 2020 bekrachtigd met een aanvulling voor de man op de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. 1.10 Op 28 mei 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij gedurende de procedures, zoals beschreven in voornoemd feitenrelaas, in strijd met geldende betamelijkheidsnormen heeft gehandeld door een 17-tal gedragingen die in de kern neerkomen op escalerend optreden bij de behartiging van de belangen van de man ten koste van de fragiele verhoudingen tussen partijen. Verweerster heeft volgens klaagster in en buiten rechte onwaarheden verkondigd, waarbij verweerster zich bovendien onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster. 2.2 Ter toelichting heeft klaagster gesteld dat verweerster zich in het contact met (de advocaat van) klaagster manipulatief en chanterend heeft opgesteld door (onder ander) onwaarheden over klaagster op te werpen en te dreigen met daaraan gelieerde consequenties. Klaagster voelt zich in haar klacht gesteund door haar (voormalig) gemachtigde die stelt dat sprake is van onheus, intimiderend en advocatenonwaardig gedrag van verweerster, aldus klaagster.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1. De klacht heeft betrekking op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2. In familierechtelijke kwesties zal de advocaat er bovendien tegen moeten waken dat -zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn - de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van de advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. 4.3. Klaagster heeft in haar klacht een opsomming gegeven van een groot aantal verwijten over het optreden van verweerster als advocaat van de man. Zo heeft verweerster volgens klaagster (1) een escalerende werkwijze, (2) geen oog voor de behoefte van de kinderen, is verweerster (3) slechts uit zijn op strijd, waardoor zij de kinderen schaadt, (4) dreigt verweerster met straffen als klaagster zich niet aan haar regels houdt, (5) schakelt verweerster politie in teneinde een Veilig Thuis melding te forceren en wil verweerster steeds opnieuw de gang naar de politie maken teneinde de situatie te laten escaleren, (6) verdraait verweerster situaties, heeft verweerster zich (7) schuldig gemaakt aan smaad en laster door klaagster te beschrijven als onbekwame moeder, valt verweerster (8) klaagsters vrienden en hun kinderen lastig, probeert verweerster (9) haar advocaat te manipuleren door het verspreiden van verhalen die niet waar zijn, heeft verweerster (10) klaagster en haar advocaat aangevallen over o.a. een emotionele gemoedstoestand, heeft verweerster (11) het contact tussen moeder en kind verstoord, heeft verweerster klaagster (12) bestempeld met diagnoses als ouderonthechting/verstoting, heeft verweerster (13) steeds geprobeerd de kinderen in haar conflict te betrekken, heeft verweerster (14) zich niet coöperatief opgesteld in het contact met haar advocaat, heeft verweerster zich (15) niet gehouden aan de beschikking van de rechtbank, heeft verweerster (16) gesteld dat klaagster haar vrienden en kinderen zou manipuleren, heeft verweerster (17) telefoongesprekken afgeluisterd tussen cliënten. In repliek en in de aanvullende stukken die klaagster op 15 mei 2022 heeft toegezonden, heeft klaagster het aantal verwijten nog verder uitgebreid. 4.4. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster geen toereikende onderbouwing gegeven ten aanzien van de verwijten die zij verweerster maakt. Daartegenover staat dat verweerster in haar verweer de verwijten gemotiveerd heeft betwist en waar mogelijk een context gegeven aan stellingen die door haar namens de man in de procedures zijn ingenomen. Zo heeft zij toegelicht dat de man niets van klaagster heeft willen afpakken, maar redelijkerwijs heeft verzocht hem meer zorgtijd te gunnen (zoals hij ook tijdens het huwelijk heeft gehad), ook op de voor hem en klaagster belangrijke dagen, zoals de verjaardag van de dochter en de sterfdag van hun kindje. Namens de man heeft verweerster steeds verzocht hem als gelijkwaardig ouder te behandelen en heeft hij er in dat verband inderdaad, onder meer, op gewezen dat sprake is van ouderonthechting (tussen hem en de kinderen) door het gedrag van klaagster. Verweerster heeft daarnaast onder meer ook toegelicht dat zij op geen enkel moment heimelijk heeft deelgenomen aan een telefoongesprek tussen klaagster en de man, maar wel een aan haar toegezonden opname van een telefoongesprek tussen klaagster en de man heeft beluisterd, waarin te horen is dat de dochter tijdens het gesprek op de achtergrond aanwezig is en het gesprek tussen haar ouders zodoende kon horen, hetgeen door de man als onwenselijk werd beschouwd. Waar klaagster verweerster heeft verweten intimiderend te zijn geweest, heeft verweerster dit eveneens bestreden. Klaagster illustreert haar verwijt met een tussen verweerster en de gemachtigde van klaagster gevoerde discussie via WhatsApp (op 12 februari 2020) over de vakantieregeling. Verweerster heeft hierover aangevoerd dat zij in deze discussie wellicht hard overkwam, maar de man op een gegeven moment ook op zijn strepen moest gaan staan omdat van hem werd verwacht steeds dagen in te leveren, maar hem geen dagen of zelfs maar extra uren werden gegund. Volgens verweerster heeft klaagster er veel moeite mee dat contact tussen de man en de kinderen van belang is voor de kinderen en gaat klaagster waar mogelijk de strijd hierover aan met de man. Met name ten aanzien van de zorg- en vakantieregeling probeert klaagster steeds, ondanks de afgegeven beschikkingen, wijzigingen door te voeren. 4.5. In het licht van het vorenstaande overweegt de voorzitter het volgende. Onderhavige klacht dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van een zeer conflictueuze echtscheidingsprocedure met een verdrietige voorgeschiedenis die de emoties -die sowieso al onlosmakelijk verbonden zijn met een echtscheiding- nog meer heeft versterkt. Uit het klachtdossier valt op te maken dat in de gevoerde procedures en in het overleg tussen partijen namens beide partijen, en niet alleen namens de man, stellingen zijn ingenomen die door de andere partij als kwetsend kunnen zijn ervaren. De voorzitter begrijpt dat de door verweerster op verschillende momenten en in verschillende stukken namens de man over klaagster ingenomen standpunten voor klaagster mogelijk onprettig en zelfs kwetsend waren, maar dat maakt deze standpunten nog niet ongeoorloofd. Zij raken immers aan de kern van het debat tussen klaagster en de man en kunnen dan ook niet als onnodig grievend worden aangemerkt. Ook voor klaagsters stelling, dat verweerster een escalerende werkwijze heeft gehad in het proces, biedt het klachtdossier naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag. Verweerster heeft toereikend gesteld dat zij en de man veelvuldig geprobeerd hebben met klaagster en haar gemachtigde in goed onderling overleg afspraken te maken over de kinderen, maar dat ondanks hun inspanningen klaagster niet bereid was om de man een ruime en/of redelijke zorgregeling te geven. Het was bovendien klaagster die in augustus 2018 een voorlopige voorzieningsprocedure is gestart waarin zij heeft geprobeerd de zorgregeling te beperken. Zoals verweerster ook heeft gesteld in haar e-mail van 5 juli 2018 aan de gemachtigde van klaagster, komt dit de verstandshouding tussen partijen niet ten goede. De rechtbank heeft in de voorlopige voorziening en daarna ook in de bodemprocedure, ondanks de door klaagster ingenomen standpunten, de zorgregeling niet beperkt. Ook het door klaagster ingestelde hoger beroep heeft niet geleid tot de door klaagster gewenste beperking van de zorgregeling. Het feit dat verweerster opkwam voor de belangen van de man in deze, betekent niet dat door haar toedoen de verhoudingen tussen partijen zijn geëscaleerd. Evenmin is gebleken dat verweerster bij het behartigen van de belangen van de man op enig moment jegens klaagster de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. 4.6. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 juni 2022