Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-06-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:95
Zaaknummer
22-060/DB/LI
Inhoudsindicatie
De advocaat dient er niet alleen voor te zorgen dat de stukken, waaruit blijkt dat er sprake is van een lopende fatale termijn, deel uitmaken van het over te dragen termijn, maar van die advocaat mag tevens worden verwacht dat hij de (opvolgend advocaat van) zijn cliënt in een begeleidend schrijven op die termijn wijst.
Inhoudsindicatie
Klacht gegrond, waarschuwing
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 13 juni 2022
in de zaak 22-060/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 april 2021 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 21 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-073 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 april 2022. Daarbij waren klager, de gemachtigde van klager en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenote mr. G, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de email van de gemachtigde van klager van 24 januari 2022, met bijlage, de door mr G ter zitting overgelegde pleitnotitie en hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.
2 FEITEN
2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedure.
2.2 Klager heeft op 17 juli 2018 een omgevingsvergunning voor het realiseren van een coffeeshop in de gemeente X aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente X, verder te noemen X, heeft voormelde aanvraag van klager bij besluit van 29 september 2020 buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft namens klager hiertegen bezwaar gemaakt.
2.3 Verweerder heeft op 2 november 2020 namens klager een pro-forma bezwaarschrift bij X ingediend en om toezending van de stukken die aan het besluit ten grondslag lagen verzocht.
2.4 De opvolgend advocaat van klager heeft verweerder per email van 2 november 2020 bericht dat klager hem had verzocht de behandeling van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedure van verweerder over te nemen en hem verzocht alle relevante processtukken in beide procedures toe te sturen. Verweerder heeft per e-mail van 2 november 2020 aan mr B toegezegd de dossiers aan hem te zullen toesturen.
2.5 X heeft bij brief van 4 november 2020, door verweerder ontvangen op 5 november 2020, stukken aan verweerder toegestuurd. X schreef het volgende : “Bij brief van 2 november 2020 heeft u bezwaar gemaakt tegen ons besluit van 29 september 2020 met besluitnummer (…). De officiële ontvangstbevestiging van dit bezwaarschrift (met daarin een termijn voor het indienen van de gronden) zullen wij zo spoedig mogelijk aan u doen toekomen.” X heeft per e-mail van 4 november 2020 een ontvangstbevestiging met hersteltermijn aan verweerder toegezonden. X schreef hierin onder meer het volgende: “Om te voorkomen dat (gelet op artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht) uw verzoekschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard dient de ontbrekende informatie uiterlijk op 2 december 2020 in ons bezit te zijn.”
2.6 Klager heeft op 17 november 2020 de volgende verklaring ondertekend:
“Hierbij verklaar ik (klager) dat ik heden de volgende bescheiden in ontvangst heb genomen van (verweerder):
– Het bestuursrechtelijk dossier van (klager) + 2 nieuwe bezwaarschriften
(….)”
2.7 Mr B heeft verweerder per e-mail van 20 november 2020 verzocht hem het strafdossier en de in het bestuursrechtdossier nog ontbrekende stukken toe te sturen. Per email van 30 november 2020 is namens verweerder aan mr B bericht dat alle in het bestuursrechtdossier bij verweerder in bezit zijnde stukken aan hem zijn toegezonden. Mr. B heeft per e-mail van 30 november 2020 aan X bericht dat hij de behartiging van de belangen van klager had overgenomen en om toezending van de stukken verzocht. Mr. B heeft bij deze e-mail als bijlage een overzicht van de door hem ontvangen stukken meegezonden en aan X verzocht mee te kijken of zijn dossier al dan niet compleet was. In de bijlage wordt melding gemaakt van één brief van 4 november 2020. X heeft per e-mail van 7 december 2020 aan de opvolgende advocaat bericht dat door klager pro-forma bezwaar was gemaakt en dat aan hem een termijn was gegund tot 2 december 2020 en dat omdat die termijn was verstreken een beslissing op het bezwaar in voorbereiding was en zou worden toegezonden zodra dit definitief was. Mr B heeft per e-mail van 10 december 2020 aangegeven dat hij geen brief had ontvangen waarin een hersteltermijn voor het indienen van gronden was gegeven en alsnog de gronden van het bezwaar ingediend.
2.8 X heeft bij besluit van 15 december 2020 het bezwaar van klager niet-ontvankelijk verklaard, vanwege het ontbreken van gronden in het bezwaarschrift. Klager heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij beslissing van 22 maart 2021 het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen voormelde beslissing van de rechtbank verzet ingesteld. De rechtbank heeft bij beslissing van 14 januari 2022 het verzet en het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit van X van 15 december 2020 vernietigd en X opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft het dossier niet volledig overgedragen aan de opvolgend advocaat van klager. Verweerder heeft nagelaten om een e-mailbericht van de gemeente X van 4 november 2020, met daarin een aanvullende termijn om de gronden van het bezwaar in te dienen, aan de opvolgend advocaat toe te sturen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de overdracht van een dossier door verweerder aan de opvolgende advocaat van klager. Klager verwijt verweerder dat hij de e-mail van 4 november 2020, met daarin de termijn waarbinnen de gronden van bezwaar dienden te worden ingediend, niet aan (de opvolgend advocaat van) klager heeft overgedragen. Verweerder stelt daartegenover dat hij het volledige dossier aan klager heeft overgedragen. Door verweerder is een door klager op 17 november 2020 ondertekende verklaring overgelegd, waaruit blijkt dat een bestuursrechtelijk dossier en twee nieuwe bezwaarschriften zijn overgedragen. De raad kan op grond van deze verklaring niet vaststellen of de e-mail van X van 4 november 2020 aan klager is overgedragen.
5.2 Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij, indien tijdens de overdracht van een dossier een fatale termijn loopt, daaraan bij de overdracht van dat dossier extra zorg besteed. De advocaat dient er niet alleen voor te zorgen dat de stukken, waaruit blijkt dat er sprake is van een lopende fatale termijn, deel uitmaken van het over te dragen dossier, maar van die advocaat mag onder de gegeven omstandigheden tevens worden verwacht dat hij (de opvolgend advocaat van) zijn cliënt in een begeleidend schrijven op die termijn wijst. De raad volgt verweerder niet in zijn verweer dat het op de weg van de opvolgend advocaat had gelegen om navraag naar die termijn te doen.
5.3 Verweerder heeft het dossier zonder inventarislijst overgedragen en op het verzoek van de opvolgend advocaat om na te gaan of alle stukken waren overgedragen, volstaan met de mededeling dat alle stukken door hem waren overgedragen. Het had op de weg van verweerder gelegen om zich er op dat moment van te vergewissen of de opvolgend advocaat van klager de e-mail van 4 november 2020 van X, met daarin de fatale termijn, had ontvangen.
5.4 De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder bij de overdracht van het dossier van klager, in de wetenschap dat er sprake was van een lopende fatale termijn, niet die zorg heeft betracht die van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad zal de klacht daarom gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en H.C. Struijk, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 juni 2022