Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:105

Zaaknummer

22-126/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over gedragsregel 15 kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 13 juni 2022 in de zaak 22-126/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster gemachtigde: mr. R. Visser

over:

     verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 10 februari 2022 met kenmerk 1522328/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerder is in augustus 2009 in dienst getreden bij De Brauw Blackstone Westbroek (hiena: “De Brauw”) en op 8 december 2019 beëdigd als advocaat. 1.2    Tussen klaagster en de gemeente Gooise Meren (hierna: “de Gemeente”) is op 7 maart 2014 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Klaagster heeft zich daarbij laten adviseren door NautaDutilh, de Gemeente door De Brauw. Nadat partijen onder begeleiding van bemiddelaars tot overeenstemming waren gekomen over een minnelijke regeling, is gesproken over de vastlegging van de afspraken. Afgesproken is dat daarvoor De Brauw zou worden ingeschakeld. De Gemeente heeft vervolgens aan dit kantoor opdracht gegeven de vaststellingsovereenkomst op te stellen, waarna de kandidaat-notaris mr. T. als penvoerder van die overeenkomst is opgetreden. 1.3    Onderdeel van de gemaakte afspraken tussen klaagster en de Gemeente was dat klaagster zou betalen voor de vestiging van enkele hypotheekrechten. Mr. T. voornoemd heeft de daarvoor benodigde notariële akten opgesteld en klaagster voor die werkzaamheden gefactureerd. Klaagster heeft deze facturen voldaan. 1.4    Over de uitleg en toepassing van de in 1.1 genoemde vaststellingsovereenkomst is op enig moment een geschil ontstaan. Klaagster is daarover een arbitrageprocedure gestart bij het Scheidsgerecht. Zij werd/wordt daarin bijgestaan door NautaDutilh. 1.5    Sinds februari 2021 is verweerder werkzaam bij zijn huidige kantoor, Staunch B.V. 1.6    In april 2021 heeft de Gemeente in de arbitrageprocedure een wrakingsincident opgeworpen. Na afwijzing daarvan heeft de Gemeente verweerder in juni 2021 verzocht toe te treden tot het advocatenteam dat haar in de kwestie bijstaat. Verweerder heeft die opdracht aanvaard. Het Scheidsgerecht en klaagster zijn daarover geïnformeerd en klaagster heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. 1.7    Het Scheidsgerecht heeft vervolgens een regiezitting bepaald op 20 september 2021. In de aanloop naar deze zitting zijn door partijen memories uitgewisseld, waarop (ook) verweerder als advocaat van de Gemeente is vermeld. 1.8    Op 16 september 2021 heeft klaagster zich tot de deken gewend met het verzoek verweerder te adviseren zich in verband met de op handen zijnde regiezitting van 20 september 2021 terug te trekken als advocaat van de Gemeente. De deken heeft daar geen aanleiding toe gezien. Naar aanleiding daarvan heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder handelt door op te treden voor de Gemeente in voormelde arbitrageprocedure in strijd met de gedragsregels, in het bijzonder met gedragsregel 15 (belangenverstrengeling). Volgens klaagster is de rol van (het voormalig kantoor van verweerder als) onafhankelijke penvoerder onverenigbaar met de rol van (verweerder van) partij-adviseur in een procedure tegen verweerster inzake een geschil over de nakoming en uitleg van de door die onafhankelijk penvoerder opgestelde vaststellingsovereenkomst. b)    Verweerder heeft voorafgaand aan de regiezitting van 20 september 2021 over de zaak contact gehad met mr. T., een oud-collega van De Brauw, terwijl verweerder wist - althans uit het procesdossier had kunnen opmaken - dat in een eerder stadium bezwaar is gemaakt tegen de betrokkenheid van mr. T. in deze zaak waarna mr. T. zich heeft teruggetrokken en heeft aangegeven dat zijn kantoor zich in deze zaak niet meer zal mengen. c)    Verweerder heeft meermaals contact opgenomen met de heer A. (bemiddelaar in het oorspronkelijke conflict) om navraag te doen naar zijn betrokkenheid bij de opdrachtverlening aan De Brauw. Aangezien de heer A. een belangrijke getuige c.q. deskundige is in de arbitragezaak heeft verweerder door contact met hem op te nemen, tevens in strijd gehandeld met gedragsregel 22.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toe te komen, dient de voorzitter over de ontvankelijkheid van klaagster te beslissen. Verweerder heeft namelijk aangevoerd dat de klacht buiten de termijn van artikel 46 Advocatenwet is ingediend. Klaagster heeft daartegenover gesteld dat zij er eerst medio 2021 mee bekend werd dat verweerder als advocaat van de Gemeente bij de arbitragezaak betrokken was. Die stelling vindt steun in het klachtdossier, waaruit blijkt dat verweerder in juni 2021 is uitgenodigd zich bij het advocatenteam van de Gemeente te voegen, aan welk verzoek hij gehoor heeft gegeven en waarna hij als advocaat op de processtukken is vermeld. Klaagster kan derhalve in de klacht worden ontvangen. Klachtonderdeel a) 4.2    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot. De advocaat moet een belangenconflict met zijn cliënt voorkomen en de cliënt moet er op kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet op enig moment tegen hem kan worden gebruikt. Dit uitgangspunt leidt onder omstandigheden uitzondering zoals omschreven in regel 15 leden 3, 4 en 5. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet. 4.3    Uit de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de voorzitter niet, dat er tussen klaagster en het voormalige kantoor van verweerder, (ooit) een advocaat-client relatie heeft bestaan. Klaagster heeft dat kantoor na het bereiken van overeenstemming met de Gemeente weliswaar opdracht gegeven een vaststellingsovereenkomst op te stellen en de factuur voor het opstellen van de hypotheekakte ook voldaan, maar bij de onderhandelingen over die vaststellingsovereenkomst werd klaagster bijgestaan door Nauta Dutilh. Uit de stukken blijkt bovendien dat de Gemeente destijds werd bijgestaan door De Brauw en dat de Gemeente zich ook in de jaren na 2014 in en buiten rechte heeft laten bijstaan door De Brauw. 4.4    Nu van een advocaat-client relatie geen sprake is (geweest), kan reeds daarom van schending van gedragsregel 15 geen sprake zijn. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) en c) 4.5    De klachtonderdelen b) en c) betreffen het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat wederpartij en naar aanleiding van de door klaagster opgeworpen bezwaren tegen zijn bijstand aan de Gemeente in de arbitrageprocedure. Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 4.6    Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Aan de advocaat komt daarbij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Ook ten aanzien van de vraag of het hem vrijstaat voor een bepaalde client op te treden. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan deze maatstaf worden getoetst. 4.7    Verweerder erkent contact te hebben opgenomen met mr. T. en de heer A. maar het doel daarvan was volgens hem slechts om informatie te verkrijgen teneinde te kunnen beoordelen of het hem vrijstond voor de Gemeente tegen klaagster op te treden en niet om hen bij het geschil tussen klaagster en de Gemeente te betrekken. Daarvan is naar het oordeel van de voorzitter ook niet gebleken. Evenmin blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken dat verweerder heeft getracht de heer A. te beïnvloeden als getuige. Bovendien blijkt daaruit ook niet dat de heer A. reeds als getuige zou zijn aangezegd. Van schending van gedragsregel 22 is derhalve geen sprake. 4.8    De voorzitter is met verweerder van oordeel dat zijn handelwijze geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. Klaagster heeft daartoe in het licht van de gemotiveerde betwisting door verweerder, onvoldoende gesteld. Dat verweerder op basis van de door hem van mr. T. en de heer A. verkregen informatie tot een andere conclusie is gekomen dan klaagster voor wat betreft zijn bijstand aan de Gemeente, maakt dat niet anders. Een advocaat dient immers steeds vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te handelen. Ook ten aanzien van de vraag of hem terecht verweten wordt de gedragsregels te (hebben) overtreden. 4.9    Ook de klachtonderdelen b) en c) zijn naar het oordeel van de voorzitter derhalve kennelijk ongegrond. 4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.

Griffier         Voorzitter