Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:110

Zaaknummer

21-321/AL/NN

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 mei 2022 in de zaak 21-321/AL/NN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 9 augustus 2021 op de klacht van:

klager oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 19 november 2020, aangevuld op 6 december 2020, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 8 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020 KNN 15/1284945 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 9 augustus 2021 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 3 september 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 22 april 2022. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: i) de voorzitter heeft bij klachtonderdeel a) de toetsingsnorm te beperkt toegepast en miskend dat verweerster in de dagvaarding kort geding aantoonbaar bewust heeft gelogen om de rechter ervan te overtuigen dat klager de kinderen bij haar cliënte weghield, terwijl verweerster daarbij geen oog heeft gehad voor de belangen van de kinderen. Ook heeft verweerster in die dagvaarding bewust gelogen door daarin te schrijven dat geen verweer van klager bekend was, terwijl klager zijn standpunt had uiteengezet in zijn brief van 17 januari 2020 aan verweerster. Aldus is verweerster ten nadele van klager en de kinderen doorgeschoten in haar partijdigheid en heeft zij de kernwaarde onafhankelijkheid geschonden; ii) de voorzitter heeft niet als relevant feit aangemerkt dat klager in zijn klacht wel heeft aangegeven dat het grievende onjuistheden in het feitenrelaas van het kort geding betroffen. De voorzitter heeft ook ten aanzien van klachtonderdeel b) de toetsingsnorm te beperkt toegepast door te overwegen dat de grievende uitlatingen over klager functioneel waren voor de zaak van verweerster omdat verweerster daarmee de volledige toevertrouwing van de kinderen diende te bepleiten. Daarbij is door de voorzitter miskend dat verweerster die onjuiste en grievende uitlatingen in een familierechtelijk geschil heeft gedaan, waarbij ook de belangen van kinderen in het spel waren. Verweerster had daarom het standpunt van haar cliënte niet als vaststaande feiten mogen presenteren en heeft zich daarbij bovendien onnodig grievend jegens klager uitgelaten; iii) ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft de voorzitter miskend dat verweerster de grenzen van het betamelijke heeft overschreden door in de dagvaarding kort geding als feit te presenteren dat klager arbeidsongeschiktheid is verklaard als gevolg van zijn seksuele misbruik in zijn jeugd. Daarmee, en door te stellen dat klager vanaf 2011 psychische problemen kreeg, heeft verweerster discriminerend en stigmatiserend jegens klager gehandeld en niet de vereiste terughoudendheid betracht zoals van haar verwacht mocht worden. Dit terwijl verweerster wist, dan wel kon weten, dat deze vermeende feiten nader onderzoek van haar hadden vereist; iv) de voorzitter heeft niet als relevant feit aangemerkt dat verweerster in haar brief van 14 januari 2020 klager afsluitend heeft geadviseerd om een advocaat in te schakelen en genoemde brief aan de nieuwe advocaat te overhandigen. Daardoor is door de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel d) niet overwogen dat de in die brief genoemde reactietermijn van drie dagen onredelijk was. Dit terwijl verweerster wist dat met name de belangen van de kinderen een grote rol speelde en instanties daarbij betrokken waren, waarmee tijd gemoeid was; v) ten aanzien van klachtonderdeel l) heeft de voorzitter miskend dat klager onnodig door verweerster op kosten is gejaagd. Al drie maanden na aanvang van de ondertoezichtstelling aan de rechter heeft zij verzocht om uitspraak te doen terwijl de complexe hulpverlening nog niet op gang was gekomen. Verweerster heeft hierin niet integer en niet doelmatig gehandeld temeer daar er ook kinderen in het spel zijn; 2.2 Tegen de vaststaande feiten, behalve voor zover hiervoor vermeld, en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. De raad ziet geen aanleiding, behoudens de door klager in zijn verzet genoemde feiten, om ander feiten als relevante vaststaande feiten aan te merken.

4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf op juiste wijze toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Dat verweerster bewust heeft gelogen is de raad uit de stukken, ook in verzet, niet gebleken. In familiezaken dient een advocaat inderdaad een grote behoedzaamheid te betrachten, zeker indien daar ook kinderen bij zijn betrokken. Anders dan klager stelt, is de raad van oordeel dat verweerster als partijdig advocaat voor haar cliënte mocht optreden zoals door haar gedaan en daarbij ook mocht afgaan op de van haar cliënte verkregen informatie zonder nader onderzoek. Gezien het door haar cliënte in het geschil met klager ingenomen standpunt diende verweerster de pijnlijke achtergrondinformatie over klager aan te voeren ter onderbouwing van dat standpunt. Ook al heeft klager die stellingname en de wijze waarop dat is gedaan als grievend ervaren, was dat naar het oordeel van de raad in het functioneel belang van de zaak van haar cliënte wel nodig. Ook de raad merkt haar uitlatingen niet aan als escalerend of beschuldigend richting klager. Gelet hierop heeft de voorzitter naar het oordeel van de raad de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.  BESLISSING De raad van discipline: verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker, H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2022.

Griffier                                        Voorzitter   Verzonden d.d. 9 mei 2022