Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-04-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:109
Zaaknummer
22-092/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Gelet op de algemene vrijheid van een advocaat om de behandeling van een zaak neer te leggen en de wijze waarop de heer G in zijn e-mails aan verweerder de opdracht van de verkeersschool heeft teruggetrokken, mocht verweerder daaruit concluderen dat het beter was om ook de behandeling van de zaak voor klaagster te beëindigen. De hierdoor voor verweerder met de heer G ontstane vertrouwensbreuk, die zowel contactpersoon van klaagster als van de verkeersschool was, was daartoe voldoende aanleiding. Een advocaat kan niet worden gedwongen om een zaak te (blijven) doen voor een cliënt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder zijn onttrekking als advocaat voor klaagster op financieel correcte en op zorgvuldige wijze afgehandeld. Niet is gebleken dat sprake is geweest van een ontijdige onttrekking van verweerder of van de door klaagster gestelde schade. Klachten kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 april 2022 in de zaak 22-092/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klaagster vertegenwoordigd door de heer G oververweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 1 februari 2022 met kenmerk K 21/75, door de raad digitaal op dezelfde datum ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft vanaf 2018 rechtskundige bijstand verleend aan de heer G en zijn echtgenote in privé, en aan hun bedrijven, in verschillende conflicten. 1.2 Op 16 januari 2021 heeft verweerder de opdracht van de heer G namens klaagster bevestigd om haar te vertegenwoordigen als gemachtigde in een civiele procedure tegen een Zweeds bedrijf als eisende partij. Op 27 januari 2021 heeft verweerder zich namens klaagster gesteld bij de rechtbank Gelderland en op 24 maart 2021 heeft hij een conclusie van antwoord namens klaagster ingediend. 1.3 Op 1 april 2021 heeft verweerder juridisch advies gegeven aan de onderneming van de echtgenote van de heer G in verband met een geschil tussen haar verkeersschool en een bedrijf. De heer G was toen bij de verkeersschool van zijn echtgenote werkzaam en de contactpersoon van verweerder. 1.4 In zijn e-mail van 20 april 2021 heeft verweerder aan de heer G als contactpersoon van de verkeersschool geschreven:
“Als je wil dat ik deze zaak voor je behandel dan moet je mij de regie laten voren. Als ik een nieuwe ingebrekestelling stuur dan is dat nodig voor het op juiste wijze oplijnen van de zaak. Als je dat op een boze toon gaat betwisten, dan komen we nergens.”
Daarop heeft de heer G namens de verkeersschool diezelfde dag aan verweerder gemaild:
“Laat maar zitten … ik zoek iemand anders die het oppakt!”.
1.5 Op 21 april 2021 heeft de heer G namens de verkeersschool in een e-mail aan verweerder geschreven:
“Gisteren snel mijn besluit genomen om met jou te stoppen, hieronder de reden:
- Jij suggereert dat ik een boze toon hanteer, hoe kom je daarbij? Omdat ik aangeef – niet in the mood – te zijn? Het moge duidelijk zijn dat dit te maken heeft met het overlijden van ons huisdier en wordt als zodanig ook door mij in die context gebruikt. Dat jij vervolgens in jou reactie hier aangaande totaal geen medeleven toont zegt meer over jou dan over mij. (…)
Resumé, jou reactie heeft mij doen besluiten geen gebruik meer te maken van jou diensten. Wat dat betreft hebben jullie advocaten één dezelfde makke. Groot in communicatie en klein in het maken van een gemeenschappelijke betekenis. Het had je namelijk gesierd om uit leg te geven over de te bewandelende route in plaats van aan te geven dat je het hef (regie) in handen wil houden”.
1.6 Op 21 april 2021 heeft verweerder een e-mail aan de heer G gestuurd aan zijn zakelijke e-mailadres bij klaagster en daarin onder meer geschreven:
“Naar aanleiding van de laatste communicatie stel ik vast dat het noodzakelijk vertrouwen voor verdere samenwerking ontbreekt. Ik sluit het dossier van de [verkeersschool]. Verder zal ik mij als gemachtigde onttrekken aan de procedure [naam wederpartij klaagster]. Een nieuwe gemachtigde - die je zoals je aangeeft gaat zoeken - kan zich bij de rechtbank melden. Ik vind het erg jammer dat op deze wijze een einde komt aan onze samenwerking. In de bijlage mijn afsluitende declaraties in verband met mijn werkzaamheden. Ik heb deze gezien het tussentijds verbreken van de relatie op nihil gesteld.”
Later die dag heeft de heer G nog vanaf zijn zakelijke e-mailadres bij klaagster in een e mail aan verweerder geschreven:
“Het is/was niet de bedoeling om de procedure [klaagster/ Zweeds bedrijf] in te trekken. Jij haalt twee verschillende identiteiten door elkaar.
Het moge duidelijk zijn dat deze door jou eenzijdige beslissing om je als gemachtigde te onttrekken voor ons ernstige financiële gevolgen kan hebben. Immers moeten wij in deze lopende procedure opzoek naar een nieuwe advocaat die zich (wederom) moet inlezen in het gehele dossier en misschien een andere koers wil bewandelen. De kosten die hiermee gemoeid gaan kunnen wij helaas niet voor onze verantwoordelijkheid (lees; rekening) nemen.
Kortom: Mijns inziens ga jij in het bovengenoemde dossier niet heel erg zorgvuldig te werk en worden de belangen van [klaagster] momenteel onnodig geschaad. (…)
Wellicht berust jou eenzijdige actie op een misverstand en rectificeer je (in de procedure [klaagster/ Zweeds bedrijf]) de reeds bewandelde weg. Zo niet dan heb ik jou middels dit bericht in ieder geval gewezen op de door jou niet uitgesproken zorgplicht.”
1.7 Op 22 april 2021 heeft verweerder in zijn e-mail aan het zakelijke e-mailadres van de heer G bij klaagster geschreven:
“Uit onze communicatie blijkt dat het noodzakelijk vertrouwen voor verdere samenwerking ontbreekt. Je hebt zelf het besluit genomen om, in je eigen woorden, “met mij te stoppen” en “geen gebruik meer te maken van jou diensten”. Het maakt dan niet uit in welke hoedanigheid die mededeling wordt gedaan. Kortom je hebt zelf onze samenwerking beëindigd en je zult - wederom in je eigen woorden - iemand anders moeten zoeken die het oppakt. Dat geldt dus voor alle lopende zaken. Ik heb mij inmiddels als gemachtigde onttrokken in de zaak tegen [het Zweedse bedrijf].”
1.8 Op 22 april 2021, aangevuld op 3 juli 2021, is namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder/verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: jegens klaagster in strijd te handelen met de op hem rustende zorgvuldigheid.Toelichting: Naar aanleiding van het besluit van de verkeersschool om niet meer van de diensten van verweerder gebruik te maken, heeft verweerder zich ook teruggetrokken in de procedure van klaagster tegen een Zweeds bedrijf en dat was niet de bedoeling. Daarvoor is ook geen opdracht gegeven. Verweerder haalt hier twee entiteiten door elkaar. Door zich te onttrekken in de genoemde procedure, heeft verweerder de belangen van klaagster ernstig geschaad. Verweerder had klaagster moeten waarschuwen voor de risico’s die deze onttrekking oplevert en dat heeft hij niet gedaan. Klaagster loopt hierdoor schade op.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 3.2 De heer G heeft als contactpersoon van klaagster als ook van de verkeersschool van zijn echtgenote in zijn e-mails van 20 en 21 april 2021 aan hem een algemene en ongeclausuleerde mededeling gedaan dat van zijn diensten (meervoud) geen gebruik meer zou worden gemaakt en die mededeling heeft de heer G op 21 april 2021 gehandhaafd onder toevoeging van beledigingen en met een dreigende toonzetting. Verweerder heeft deze mededeling opgevat - en mocht het naar zijn mening ook zo opvatten - als een algehele beëindiging van de beide door de heer G aan hem in behandeling gegeven opdrachten. Daarop heeft hij zich onttrokken als advocaat van klaagster en van de verkeersschool. Bij een vertrouwensbreuk dient een advocaat zich immers te onttrekken. Door de met de heer S ontstane vertrouwensbreuk heeft verweerder zich op zorgvuldige wijze onttrokken aan alle zaken. De heer G heeft met het beëindigen van de opdracht met betrekking tot klaagster geen procedurele of andere schade geleden. In die procedure geldt immers geen verplichte procesvertegenwoordiging. Voor zover gewenst kon de heer G een andere rechtsbijstandverlener inschakelen, maar hij was daartoe niet verplicht, aldus verweerder.
4 BEOORDELING 4.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182). 4.2 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW) brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 14 lid 2). 4.3 Gelet op de algemene vrijheid van een advocaat om de behandeling van een zaak neer te leggen en de wijze waarop de heer G in zijn e-mails van 20 en 21 april 2021 aan verweerder de opdracht van de verkeersschool heeft teruggetrokken, mocht verweerder daaruit concluderen dat het beter was om ook de behandeling van de zaak voor klaagster te beëindigen. De hierdoor voor verweerder met de heer G ontstane vertrouwensbreuk, die zowel contactpersoon van klaagster als van de verkeersschool was, was daartoe voldoende aanleiding. Een advocaat kan niet worden gedwongen om een zaak te (blijven) doen voor een cliënt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder zijn onttrekking als advocaat voor klaagster op financieel correcte en op zorgvuldige wijze afgehandeld. Niet is gebleken dat sprake is geweest van een ontijdige onttrekking van verweerder of van de door klaagster gestelde schade. 4.4 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. De klacht wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 25 april 2022