Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:89
Zaaknummer
22-387/DB/LI
Inhoudsindicatie
Klacht is afkomstig van de cliënt. Klaagster heeft een eigen belang omdat deze betrekking heeft op het optreden van de advocaat jegens klaagster. Het stond de advocaat vrij een open bronnen onderzoek uit te voeren en zijn cliënt en klaagster daarover te informeren. Niet gebleken is dat de advocaat zich heeft schuldig gemaakt aan laster en smaad jegens klaagster. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 30 mei 2022
in de zaak 22-387/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 6 mei 2022 met kenmerk K21-109, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft mevrouw van L, verder te noemen L, bijgestaan inzake een geschil met haar broer over de afwikkeling van een nalatenschap. L heeft zich in oktober 2021 tot een andere advocaat gewend met het verzoek de zaak van verweerder over te nemen.
1.2 Verweerder is op 19 oktober 2021 telefonisch benaderd door mevrouw van B verder te noemen B. Verweerder ontving op 20 oktober 2021 een e-mail van klaagster, met daarbij gevoegd een machtiging d.d. 15 oktober 2021 van L aan klaagster. Klaagster verzocht om afgifte van alle stukken en om de correspondentie voortaan via haar te laten verlopen.
1.3 Op 22 oktober 2021 zijn klaagster en L op het kantoor van verweerder verschenen. Verweerder heeft klaagster om een identiteitsbewijs gevraagd. L heeft desgevraagd bevestigd de machtiging aan klaagster te hebben ondertekend. Verweerder heeft aan klaagster en L bericht dat open bronnen onderzoek had uitgewezen dat B onherroepelijk was veroordeeld voor fraude van 1,2 miljoen euro aan overwaarde van huizen, welke werd belegd in de USA. Verweerder berichtte dat het open bronnen onderzoek voorts een uitleveringsvonnis van de rechtbank in Californië, waaruit bleek dat B veel aliassen gebruikte, had opgeleverd en dat uit dit onderzoek voorts was gebleken dat B en klaagster rechtshandelingen verrichten in de rechtspersoon B. BV en dat B en klaagster meerdere ltd’s hadden in het Verenigd Koninkrijk.
1.4 Klaagster heeft per email van 22 oktober 2021 namens L de samenwerking tussen verweerder en L beëindigd en verweerder aansprakelijk gesteld voor de door L geleden en nog te lijden schade.
1.5 Verweerster heeft zich op 22 oktober 2021, nader aangevuld op 5 november 2021, tot de deken gewend met een klacht over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft gegevens van klaagster gedeeld met de advocaat van de wederpartij van X;
b) verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan smaad en laster door te zeggen dat klaagster een fraudeur en een oplichtster is;
c) verweerder heeft zich tijdens een gesprek op 22 oktober 2021 onprofessioneel gedragen door met stemverheffing te spreken
d) verweerder heeft onnodige onderzoekswerkzaamheden te verrichten.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van L in een nalatenschapskwestie. Klaagster is op enig moment door L als haar gemachtigde bij de zaak van L betrokken.
4.2 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder tijdens het gesprek op 22 oktober 2021 waarbij klaagster aanwezig was en welk gesprek ook betrekking had op de persoon van klaagster. Klaagster heeft derhalve een eigen belang bij de klacht. De voorzitter zal de klacht daarom inhoudelijk beoordelen.
De voorzitter zal de onderdelen a) tot en met d) van de klacht, gelet op de onderlinge samenhang, gelijktijdig beoordelen.
4.3 Verweerder heeft naar aanleiding van de aan hem toegezonden machtiging van klaagster aan L een open bronnen onderzoek verricht. Het stond verweerder vrij om, gelet op zijn bedenkingen bij de (omvang van de) door L aan klaagster verleende machtiging in het belang van zijn -toen nog- cliënte, onderzoek te doen naar de achtergrond van klaagster. Niet valt in te zien welk verwijt verweerder hiervan valt te maken. Evenmin valt verweerder te verwijten dat hij de bevindingen van zijn onderzoek tijdens het gesprek op 22 oktober 2021 aan L en klaagster heeft medegedeeld.
4.4 Het stond verweerder in zijn hoedanigheid advocaat van L voorts vrij om in het belang van zijn cliënte te communiceren met de advocaat van de wederpartij. Dat verweerder, zoals klaagster stelt, nadat hij zijn werkzaamheden voor L heeft beëindigd, lasterlijke en smadelijke informatie dan wel andere gegevens over klaagster aan de advocaat van de wederpartij heeft verstrekt, kan de voorzitter zonder bewijs, dat niet is gegeven, niet vaststellen.
4.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar en L op 22 oktober 2021 al schreeuwend heeft toegesproken en dat hij door zijn kantoorgenoot tot rust diende te worden gemaand. Verweerder stelt dat het gelet op de omstadingheden van dat moment nodig was om met lichte stemverheffing te spreken. De opvattingen van klaagster en verweerder over de exacte toedracht van het gesprek op 22 oktober 2021 lopen uiteen. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van een onderdeel van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden en dat is in deze niet het geval.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 mei 2022