Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:92
Zaaknummer
22-128/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft klager niet continu beschuldigd van fraude, diefstal en/of verduistering. Wel heeft verweerder gewezen op inconsistenties in klagers urenregistratie. Dat mocht verweerder doen in het belang van zijn cliënte.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 mei 2022 in de zaak 22-128/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 14 februari 2022 met kenmerk 2021-1352328, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft een geschil gehad met zijn voormalige werkgever (hierna: de werkgever). Verweerder heeft de werkgever in dat geschil bijgestaan. Klager werd bijgestaan door mr. B. 1.2 Op 4 mei 2020 heeft verweerder klager per e-mail onder meer het volgende geschreven: “Wij waren ons niet bewust van het feit dat je nog voor zo’n groot bedrag aan kleding onbetaald gelaten hebt. We zullen dit verrekenen. Verder valt me opdat je gereedschap aangeschaft hebt, maar dat dit niet meer in de winkel aanwezig is. Zou je kunnen zorgen dat dit deze week terug komt? Ook is gebleken dat je (zonder onze toestemming) spullen van [de werkgever] in je huis opgeslagen hebt/had. Zijn deze inmiddels naar de opslag gebracht?” 1.3 Op 12 juni 2020 heeft verweerder mr. B per e-mail onder meer het volgende geschreven: “Ik stel voor dat uw cliënt stopt met onjuiste insinuaties. Cliënte verzint niet steeds niets nieuws om onder verplichtingen uit te komen. (…) Zie onder de bevindingen tot heden. Overuren Deze zijn niet erkend door cliënte. (…) De lezing van het dossier heeft mij ertoe bewogen cliënte te adviseren nader onderzoek te doen naar de uren registratie die uw cliënt heeft verricht. Dit is gaande. Eerste bevindingen zijn als volgt. - in de tijdregistratie valt op dat uw cliënt met regelmaat ten onrechte reistijd woon- werk meetelt; - pauzetijden worden doorgaans niet geklokt door uw cliënt; - op 13 augustus 2019 staat uw cliënt niet op het rooster (vrij), maar hij blijkt wel 9 uur geregistreerd te hebben; - op 16 oktober 2019 had uw cliënt een privé afspraak en dit is niet correct geregistreerd; - op 31 oktober 2019 registreert uw cliënt tijd van 12.00 uur tot 20.00 uur, terwijl hij om 15.00 uur een afspraak had bij VUmc; - op 4 en 5 december 2019 klokt uw cliënt 12 resp. 7 uur, terwijl hij in Milaan was voor het agentschap (…); - op 2 maart 2020 klokt uw cliënt van 11:30 uur – 19.23 uur, terwijl er om 12.00 uur een afspraak was met het agentschap; - in zijn algemeenheid blijkt uw cliënt veelal (achteraf) ronde uren registreerde (in plaats van gebruik te maken van het kloksysteem). Duidelijk is dat deze registratie door uw cliënt niet naar waarheid kan zijn geschied, alleen al gezien de voorbeelden hierboven genoemd. Zoals aangegeven is het onderzoek nog gaande en op dit vlak behoud ik mij alle rechten voor namens cliënte, ook ten aanzien van verdergaande maatregelen, mede gezien het feit dat structureel voor eigen voordeel uren registreren (en laten betalen), overkomt als urenfraude. Gezien de functie die uw cliënt bekleedt, neemt cliënte dit hoog op. (…) Declaraties (…) Volgens eigen opgave van uw cliënt heeft hij voor EUR 1.662,- aan kleding gekocht. (…) Het gereedschap is niet bij cliënte. Dus uw cliënt kan dit terugbrengen of aangeven waar dit gereedschap dan door hem is neergelegd. Cliënte stelt voor e.e.a. af te wikkelen met een vaststellingsovereenkomst (…) Ik verneem graag eerst op voorgaande punten.” Mr. B heeft hierop niet gereageerd. 1.4 Op 8 september 2020 heeft mr. B namens klager bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend waarin onder meer is verzocht de werkgever te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een schadevergoeding en een transitievergoeding en tot betaling van het (achterstallige) salaris, vakantietoeslag, overuren, commissie en reiskosten-vergoeding. 1.5 Op de zitting bij de kantonrechter op 18 november 2020 heeft verweerder het woord gevoerd aan de hand van zittingsaantekeningen. Daarin staat, voor zover hier van belang: “11. Uit de feiten volgt echter dat [klager] geen vorderingen heeft op [de werkgever]. [Klager] stelt ten onrechte dat hij ongeveer 50 uur per week werkte. Dit volgt niet uit de feiten. (…) 12. Overigens valt op dat hij diverse malen twee maal uren schrijft op dezelfde dag (zie bijv. 28 september 2019, 20 oktober 2019 – ten onrechte stelt hij dat hij blijkbaar die dag meer dan 20 uur werkte – en 17 februari 2020). (…) 13. Uit productie 11 volgt dat alle collega’s uren op twee cijfers achter de komma registreerden, terwijl [klager] vrijwel altijd precies ronde uren zou hebben gewerkt. Hieruit blijkt dat hij feitelijk doorgaans geen gebruik maakte van in- en uitklokken, maar achteraf uren invoerde. Uit productie 26 volgt overigens ook dat hij blijkbaar opgenomen vakantie-uren meetelt bij de gewerkte uren. Zo werkt het niet. 14. Voorts lijkt hij nu ineens te stellen dat hij werkte op dagen, terwijl die niet zijn opgenomen in de urenoverzichten. [De werkgever] volgt dit niet, maar als dat zou spelen, dan bevestigt hij hiermee dat zijn eigen tijdsregistratie structureel niet juist was. (…) 15. De feiten tonen aan dat [klager] moeite had met de instructies van zijn werkgever. Ik noem enkele voorbeelden: - incorrect inklokken/uitklokken; (…) - onduidelijkheid over de voorraad; - het bestellen van goederen voor privé gebruik zonder kosten te willen dragen;” 1.6 Op de zitting van 18 november 2020 hebben klager en de werkgever ten overstaan van de kantonrechter een schikking getroffen, die is neergelegd in een proces-verbaal. 1.7 Op 2 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door klager, ook tegenover de kantonrechter, zonder enig bewijs continu te beschuldigen van fraude, diefstal en verduistering. Er is sprake van smaad en laster en verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met gedragsregel 8.
3 VERWEER 3.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. 4.2 Klager verwijt verweerder dat hij klager, ook tegenover de kantonrechter, zonder enig bewijs continu heeft beschuldigd van diefstal, fraude en verduistering. Volgens klager is het de vaste werkwijze van het kantoor van verweerder om de wederpartij te bedelven onder beschuldigingen die nauwelijks te weerleggen zijn waardoor de positie van de wederpartij wordt verzwakt. In klagers geval is dat niet gelukt – de kantonrechter heeft klager immers gelijk gegeven – maar klager heeft wel veel kosten moeten maken om de smadelijke en lasterlijke beschuldigingen van verweerder van tafel te krijgen, aldus klager. 4.3 Verweerder voert aan dat hij namens de werkgever heeft getracht tot een minnelijke oplossing met klager te komen. In dat kader heeft hij de advocaat van klager op 12 juni 2020 per e-mail gevraagd te reageren op inconsistenties in de door klager opgestelde overzichten van door hem gewerkte uren. Klager heeft hierop niet gereageerd, maar op 8 september 2020 een verzoekschriftprocedure aanhangig gemaakt waarin hij onder meer om een billijke vergoeding heeft verzocht. Tijdens de mondelinge behandeling van dat verzoekschrift heeft de kantonrechter aangegeven geen ernstige verwijtbaarheid van de werkgever te zien. Met behulp van de kantonrechter zijn klager en de werkgever tot een minnelijke regeling gekomen. Het is dus niet zo dat de kantonrechter klager gelijk heeft gegeven. Verweerder ontkent dat hij klager voortdurend heeft beschuldigd van het een en ander. Hij heeft wel gewezen op inconsistenties in klagers urenopstelling, aldus verweerder. 4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat verweerder klager continu heeft beschuldigd van fraude, diefstal en/of verduistering. Klager heeft in deze klachtprocedure geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Wel heeft verweerder in zijn brief aan mr. B van 12 juni 2020 gewezen op inconsistenties in klagers urenregistraties en dat heeft verweerder ook gedaan op de zitting van 18 november 2020. Verweerder mocht dit doen in het belang van zijn cliënte, die de juistheid van de door klager geregistreerde uren betwistte. Verweerder heeft deze uitlatingen ook niet zomaar gedaan, maar deze onderbouwd met stukken. Dat verweerder in zijn brief van 12 juni 2020 heeft geschreven dat de inconsistenties overkomen als urenfraude, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voor zover klager met zijn klacht ook doelt op hetgeen verweerder in zijn e-mail aan klager van 4 mei 2020 en zijn e-mail aan mr. B van 12 juni 2020 heeft geschreven over de aanschaf van kleding door klager en het gereedschap, in de e-mail van 4 mei 2020 over de opslag van spullen en in zijn spreekaantekeningen voor de zitting van 18 november 2020 over het bestellen van goederen voor privé geldt dat verweerder ook dit mocht schrijven in het belang van zijn cliënte. Ook hiermee heeft hij de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid niet overschreden. Duidelijk is dat klager en de werkgever van mening verschilden over de aard en het karakter van bepaalde gedragingen van klager maar juist daarom is er door klager voor gekozen de kwestie aan de kantonrechter voor te leggen welke procedure geëindigd is in een schikking waar beide partijen het mee eens waren. 4.5 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 mei 2022